Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

26/10/1893

donderdag 26 october 1893

Over Lize kan ik niets opteekenen: dinsdag en woensdag ben ik niet in de kerk geweest, omdat ik naar ’t college moest, ’k weet dus niet of zij er op die dagen geweest is; de andere dagen is ze er echter zeker niet geweest. Zondag zal ze er ook wel niet zijn, dus duurt het nog meer dan een week eer ik haar weer eens zie. Eilacie! wat kon alles toch veel mooier en beter zijn, als Verdam er maar niet zoo op gestaan had, dat we drie jaren over ons candidaats doen! Dan was ik nu al candidaat, dus iets, over twee jaar doctorandus, over drie jaar doctor! ... Eilacie!

            Van heerbroer weer een brief ontvangen: hij blijft bij zijn opinie: Dieu aidera en zelf niets doen! Enfin, in principe ben ik ’t niet met hem eens: wanneer Onze Lieve Heer middelen geeft, mogen (en soms zelfs: moeten) we die gebruiken en niet maar redeneeren: daar zal de Goede God wel voor zorgen: dat komt wel terecht! ’n Mooi ding, als ik zoo eens over mijn examen redeneerde!! Toch krabbelt heeroompie wel een beetje terug: nu ja, zegt hij, als zich nu een gelegenheid voordoet, dat is iets anders, maar de gelegenheid moet je niet zoeken: eerst afstudeeren, dan kun je over dat andere denken ... Jawel! als Lize bijvoorbeeld al een jaar of wat [p. 475] gehuwd is! Lollig ding om er dan nog eens over te denken: had ik toch maar wat eer, al was ’t dan wat vroeg, met haar kennis gemaakt!

            Enfin, de gelegenheid zoeken, dat zal ik dan wel niet doen, maar ... de kennismaking met haar broer een beetje aanhouden? Hem eens een avondje bij mij vragen? ... misschien dat hij mij dan een avondje terugvraagt?? Is dat nu een gelegenheid zoeken? of niet zoeken??!

            Gisterenavond is de eerste conferentie van pater Van Schijndel in onze Roomsch Katholieke Studenten Vereeniging geweest: over de ‘heiligheid der katholieke kerk’. Werkelijk heel mooi en interessant. Van de gelegenheid tot debat maakte niemand gebruik: ’k was de eenige om hem namelijk naar aanleiding van een uitdrukking van hem te vragen: wat moeten wij, als katholieken, gelooven van ‘gezag[25]? Komt het gezag regelrecht op de vorsten van God? Of door het volk op de vorsten, terwijl toch God de oorsprong blijft? Wat is nu het verschil hiervan met de theorie van Rousseau? Hij heeft beloofd hierop in een der volgende vergaderingen te antwoorden.

            Wegens ’t aannemen van het conceptreglement moest ’t voorloopig bestuur aftreden, doch we werden allen terstond herkozen. Gelukkig blijft Ruijs dus president. [p. 476]

[25] In de tekst is het woord ‘gezag’ dubbel onderstreept.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)