Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

27/12/1931

zondag 27 december 1931

Het jaar loopt ten einde. Dat einde is beter geweest dan ik verwacht had.

            Woensdag was er te Utrecht een vergadering van de commissarissen van Het Centrum en ’t bestuur van De Spaarnestad. Het ging erom of Het Centrum zou fusioneeren met de Utrechtsche Courant, waarvan de heer Struycken president-commissaris is. De aartsbisschop had een commissie benoemd: pastoor Van Schaik, jhr. Van Nispen tot Sevenaer en Lucas (behalve een uiterst bekwaam accountant ook gedelegeerd commissaris van De Spaarnestad), en deze had geadviseerd wat door mij al vijf jaar geleden voorgesteld was: er wordt een nieuwe maatschappij opgericht, waarin Centrum en Utrechtsche Courant worden ingebracht: de beide bladen worden tot één blad vereenigd, dat dan ongeveer 25.000 abonnés zal tellen; de winst wordt verdeeld in een evenredigheid van 18:10. Struycken wilde dit niet, maar hij wilde wel Het Centrum overnemen. Nu geschiedde  er plotseling iets zonderlings. Het R.K. Oude Armenkantoor te Amsterdam had een vordering op Het Centrum van ongeveer 135.000 gulden. Deze vordering werd door De Spaarnestad overgenomen, naar gezegd werd voor 70 %. Daar deze vordering opeischbaar is, kreeg De Spaarnestad daardoor feitelijk Het Centrum in zijn macht. En nu wilde zij niet de fusie tusschen Centrum en Utrechtsche Courant, tenzij De Spaarnestad daar ook deel in kreeg! Struycken wilde dit per se niet. Hij vond dit overnemen van deze vordering, nu Lucas lid der aartsbisschoppelijke commissie was, een gemeene streek. Hij wilde dus met hem niets meer te maken hebben.

            Woensdag nu zei Lucas: goed, dan moet ’t Centrum maar kiezen tusschen De Spaarnestad en Neerlandia (de maatschappij van Struycken). Kiest gij ’t laatste, dan eischen wij per 1 april de betaling van f 135.000,–. Gaat gij met ons in zee, dan komt alles terecht: wij maken dan van Het Centrum een groot volksdagblad  met ochtend- en avondeditie, dat tegen Het Volk en De Courant kan concurreeren. Maar op de vraag: wat betaalt gij er dan voor? was het antwoord: gij kunt niet van twee walletjes eten; gij moet dus eerst de onderhandelingen met Struycken afbreken; dan valt er met ons te praten.

            De commissarissen waren over deze houding zoo verstoord, dat ze besloten nu maar met Struycken in zee te gaan. ’s Avonds, na eerst een onderhoud met den aartsbisschop te hebben gehad, hadden ze een lange bespreking met Struycken. Ze werden ’t over alle condities eens. Tenslotte zei Bongaerts: maar nu moet bovendien de vordering van De Spaarnestad per 1 april nog worden voldaan. Dit weigerde Struycken pertinent en daarop stuitte alles af. Zoodat dus nu Het Centrum toch naar De Spaarnestad overgaat. Ik ben wel benieuwd welke voorwaarden ze zullen aanbieden. 

            Nu de zaak van Het Centrum dus in orde komt, kan nu ook Futura afgeliquideerd worden. Zoo hoop ik dan in het jaar 1932 eindelijk van dit zware kruis verlost te worden. Ik heb het nu juist tien jaren getorscht!

            Zoo ging ik, in dit vooruitzicht, de twee Kerstdagen met grooter opgewektheid tegemoet. Op tweede Kerstdag waren al onze getrouwde kinderen over. Verder ’t oudste kleinkind, Liesje Bielders en Rie’s Wim. Zoo zaten we met veertien menschen aan tafel! Een heel gezin. ’t Was echt prettig en over tien uur vertrokken ze, allen verheugd over den heerlijken, gezelligen Kerstdag.

            Morgen ga ik nu tot Oudejaarsavond naar Heerlen om op Hoog Heer een paar dagen uit te rusten. ’t Werd tijd, dat ik wat rust kreeg. Ik was echt moe. En de laatste week dat de Kamer bijeen was, lag ik te bed met een aanval van spit, erger dan ik nog ooit gehad heb. Enfin, dat is nu ook weer zoo goed als beter.

            Woensdag zouden wij met zes man (Schokking en Rutgers van Rozenburg, Beumer en De Wilde, Goseling en ik) een conferentie hebben gehad met Ruijs en De Geer over ’t wetsontwerp betreffende de uitkeering aan de gemeenten, feitelijk beoogende de salarissen der gemeenteambtenaren verlaagd te krijgen. Maar dinsdag vernam ik, dat Ruijs naar Suideras ging en dus niet aanwezig zou zijn! Ik heb toen den heeren bericht, dat de conferentie voorloopig niet doorging! ’t Is weer echt Ruijs: hij trekt zich van al die dingen niets aan!

            Eindelijk ben ik voor den aandrang van Verschuur gezwicht en heb ik aangenomen om Nolens ter Internationale Arbeidersconferentie te Genève te vervangen. Ik heb er erg tegen opgezien en Lies vond ’t ook naar, dat ik jaarlijks vier à vijf weken afwezig zou zijn. Tenslotte heb ik ’t aangenomen. Ik hoop nu maar, dat ik ’t goed doe! 

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)