Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

28/01/1916

vrijdag 28 januari 1916

Minister Treub is hedenmiddag gevallen door de aanneming van een motie-Schaper met 45 stemmen tegen 42. Ik heb hem feitelijk den strop omgedaan. Tegen de rechterzijde in heb ik verklaard vóór de motie te zullen stemmen en zes katholieken en twee Anti-Revolutionairen zijn mij daarin gevolgd. Had ik dit niet gedaan, dan ware de motie [verworpen][4] geweest en Treub had kunnen aanblijven.

            Ik ben me bewust door deze daad een zware verantwoordelijkheid op me te hebben geladen. Maar ik gevoel me er  rustig onder, omdat mijne motieven volkomen zuiver waren. Ik heb mij niet laten leiden door persoonlijke sym- of antipathieën; eenige eer of eenig voordeel viel er niet mee te behalen. Ik kan mij zelfs niet denken dat er iemand zal zijn die bij mij in dit geval ook maar een onzuiver motief vooronderstellen kan. Mijn éénig motief was: een man die leeft als Treub; die reeds zijn tweede vrouw verlaten heeft en zich nu openlijk vertoont met de vrouw van een ander die bekend staat als een chic souteneur; die de familieleden van zijn maitresse onbeschaamd tot staatsbetrekkingen benoemd heeft; die man kan en mag in Nederland geen minister zijn,  die man kan niet zijn een officieele raadsman van onze zedelijk zoo hoogstaande koningin.

            Eén ding heeft me een oogenblik doen aarzelen: het feit dat mannen die ik hoogacht als Loeff, Nolens, Kolkman, Lohman hem, niettegenstaande dit alles, nog wilden handhaven. Toch heb ik niet  toegegeven, omdat hun motieven, hoe sterk ook in politieken zin, toch in mijn waardeschatting, zelfs bijeengevoegd, minder zwaar wogen dan mijn ééne motief. Zij achtten het politiek voorzichtiger de linkerzijde maar te laten betijen; bleef Treub aan, de ruzie zou er des te grooter door worden. Treub zou zich door zijn overwinning nog sterker gevoeld hebben en hun zijn kracht nog meer hebben doen gevoelen. Enz.

            Zeker, dat zijn argumenten. Maar ’t is toch bij elkaar politiek op klein plan. Ons volk begrijpt er niets van en ziet alleen dat de rechterzijde een openlijke echtbreker de hand boven het hoofd houdt. En dat achtte ik zóó funest, dat ik de verantwoordelijkheid om daaraan mee te doen grooter achtte dan die om, door mijn eigen weg te gaan, Treubs val vrij zeker te veroorzaken. Want de neuzen waren te tellen. Ik wist vooruit: gaf ik toe, dan redde ik Treub. Want gaf ik toe, dan hadden ook de andere acht tegen de motie gestemd en ze ware met tamelijke meerderheid verworpen geworden.

Het debat heeft twee dagen geduurd met spannende veranderingen. Vanmiddag tegen de pauze, toen steeds duidelijker bleek dat links verdeeld was en dat men rechts vrij algemeen Treub wilde redden, heb ik een clubvergadering geprovoceerd. Toen bleek dat Nolens al een verklaring gereed had om te motiveeren, waarom de rechterzijde tegen de door Treub als een motie van afkeuring gequalificeerde motie zou stemmen. Ik heb toen betoogd, waarom ik hier niet met mede kon gaan. Enkele leden slechts bleken ’t met me eens te zijn. Hoezeer ’t me speet – voor ’t eerst in de dertien jaren dat ik in de Kamer zit – verklaarde ik mij van de meerderheid te moeten afscheiden. Alles ging zeer vriendschappelijk. Loeff zei nog uitdrukkelijk dat hij mijn motief ten volle waardeerde en er geheel mee instemde, maar dat zijns inziens de andere houding toch de meer juiste was. Toen heb ik deze verklaring opgesteld:

Hoezeer het mij leed doet, met de  beide vorige geachte sprekers (Nolens en Lohman) van meening te verschillen, zie ik mij verplicht te zeggen, dat ik in de gegeven omstandigheden – omstandigheden, waarop de minister gisteren aan ’t slot van zijn rede zelf zinspeelde – geen termen kan vinden, om mee te werken aan de verwerping van de voorgestelde motie.

Dat was volmaakt duidelijk, omdat Treub de onbeschaamdheid had gehad om zelf te zinspelen op de berichten die over hem in enkele bladen hadden gestaan. Maar op zéér dringend aanraden van mr. Loeff heb ik althans toegegeven om de onderstreepte woorden te schrappen. Ik kon ’t in zoover gerust doen, omdat het in de Kamer voor iedereen duidelijk was, wat ik met de woorden ‘in de gegeven omstandigheden’ bedoelde. Alleen voor ’t publiek zal ’t zonder toelichting niet duidelijk zijn. Maar daar zal de pers wel voor zorgen. Had ik mijn  eigen zin gevolgd, ik had precies gezegd waar ’t op stond. Dat ware royaler en loyaler geweest. Maar zelfs degenen die nu met me mee stemden waren dáártegen. Alleen Van Wijnbergen was ’t op dit punt met me eens.

            Met dat al is ’t een merkwaardige dag geweest. Wel toevallig dat beide dagen mijn Liesje weer op de tribune zat! En nu de gevolgen? Vrij algemeen wordt vermoed dat Patijn nu minister van Finantiën zal worden. Ik betwijfel het, daar hij in dit extraparlementaire kabinet heelemaal niet thuishoort. ’t Zou me niet verwonderen, wanneer Cort de ouderdomsrente overnam en als dan iemand als mr. Vissering van de Nederlandsche Bank minister van Finantiën werd. Doch we zullen zien!

[4] In het manuscript abusievelijk: ‘aangenomen’.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)