Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

28/06/1945

zondag 28 juni 1945

’t Nieuwe ministerie is er en heeft, behalve bij de communisten en de anti-revolutionairen, een vrij goede pers. In de samenstelling kwam op ’t laatste oogenblik nog een wijziging: niet Michiels maar Beel kwam aan Binnenlandsche Zaken: hij had deze portefeuille reeds in ’t aftredende kabinet-Gerbrandy. ’t Schijnt, dat ook Michiels niet in den smaak van de illegaliteit viel. Deze schijnt ’n soort nevenregeering te  vormen. Een bedenkelijke situatie! Een collectieve éminence grise!

            Ik hoop er ’t beste van. Geen van de nieuwe ministers heeft ooit dit ambt bekleed; ze missen dus allen ook maar eenige ervaring. En slechts twee van de vijftien ministers hebben eenige – en dan nog maar korte – parlementaire ervaring. Dit zal wel blijken het zwakke punt van dit ministerie te zijn. Of Schermerhorn, die ongetwijfeld een bekwaam en welwillend man is en daarom in Delft zeer gezien was zoowel bij zijn collega’s als bij de studenten, ook een staatsman is, zal nog moeten blijken. Hij is nog een leerling van mij, evenals zijn broer, die toen reeds de reputatie had communist te zijn. Toen ik hem op ’t examen vroeg waarom een arbeidswet noodig was, antwoordde hij: ‘Och, professor, ik voel niets voor dit soort wetgeving, de arbeiders moeten zichzelf in den klassenstrijd een behoorlijke positie veroveren.’ Hij is later naar Rusland gegaan en kwam daar in Stalin’s rijk aan ’t hoofd van het geheele spoorwegbedrijf. Sinds ’t proces tegen de verschillende bedrijfsleiders is er hier niets meer van hem vernomen. Vermoedelijk dus gefusilleerd.

            Zaterdag had ik een uitnoodiging ontvangen van Kortenhorst om in zijn kantoor naar een rede te komen luisteren, die prof. Veraart, uit Londen teruggekeerd, [zou][4] houden. Er waren ± een 25-tal personen aanwezig, onder anderen O. van Nispen tot Sevenaer en Marchant. Veraart toonde zich bijzonder verblijd mij weer te zien. Hij hield een interessante voordracht over zijn belevenissen  tijdens zijn vijfjarig verblijf in Londen. Wat hij over H.M., Gerbrandy en andere ministers meedeelde, was – indien ’t juist zou zijn – ontstellend. Hij gaf als reden voor ’t ontslag van Welter en Steenberghe op: ’t apodictisch optreden van Gerbrandy, vooral in de Radio Oranje. Gerbrandy beschouwde zich als de spreekbuis van H.M., die daar stevig op de bok zat. Ik vrees, dat zij zich nu ook wel  als de leider van het kabinet-Schermerhorn zal beschouwen, zeer ten nadeele van de positie van de kroon. Dit kabinet zal veel onaangename dingen moeten doen en daardoor op den duur veel oppositie uitlokken; dit zal dan op H.M. terugslaan. Heel haar optreden thans – haar uitsluitend oor hebben voor de illegalen – lokt thans al veel kritiek en ontstemming uit. Dit is nu juist ’t omgekeerde van hetgeen  met het constitutioneel-parlementair stelsel wordt beoogd: de kroon onschendbaar, de ministers verantwoordelijk. Ik ben benieuwd of ik haar nog zal ontmoeten en hoe zij dan tegenover mij zal zijn. Ze ontvangt de menschen, onder anderen de bisschoppen, leden van de hofhouding, enz. steeds met de vraag: ‘En wat heeft u in de illegale beweging gedaan?’ Blijkt, dat dit niet veel was, dan kan de man aanstonds weer vertrekken.

            Vanmiddag weer zitting van den Raad van State: reeds de derde. Nu betrof ’t een kleine spoedeisende wijziging van de Hinderwet. De gedachte is juist, maar de uitwerking ervan zeer onvolledig en gebrekkig. Minister Wijffels heeft nog juist daags voor zijn aftreden het ontwerpstatuut voor de mijnen, niettegenstaande ’t sterk afwijzend advies van den Raad van State, door H.M. laten teekenen. Zal dit nu de mijnwerkers  weer wat lust tot werken geven? Ik betwijfel het. ’t Nieuwe kabinet wil nog ’n stap verder gaan en de particuliere mijnen nationaliseeren.

            ’t Voornemen schijnt te zijn de Staten-Generaal in een of anderen vorm spoedig bijeen te roepen. H.M. zal dan een rede houden en daarna zullen ze dan vrijwel op non-activiteit worden gesteld. Of dat zoo gemakkelijk gaan zal, staat nog te bezien. Ook de Raad van State schijnt een rol te moeten spelen bij ’t aanvullen, na zuivering, van de beide Kamers. We zullen daar wel spoedig meer van hooren. Er is echter in den laatsten tijd een sterk groeiende ontevredenheid vooral over ’t nazi-achtig optreden van de Nederlandsche Strijdkrachten en van ’t Militair Gezag. Eenerzijds meent men, dat er niet krachtig genoeg opgetreden wordt tegen de lui die met de Duitschers hebben samengewerkt (collaborateurs), anderzijds vindt men dit optreden al te bruut en vooral al te Duitsch. Er zijn menschen die nu al maanden lang gevangen zitten en gruwelijk slecht behandeld worden, terwijl ’t geenszins voldoende zeker is, dat ze collaborateur zijn. ’t Schijnt voldoende te zijn als er maar aanklachten, zelfs anonieme, inkomen, vaak van concurrenten of vijanden en men wordt uit zijn huis gehaald en in een kamp of gevangenis opgesloten. En dan gebeurt er verder niets. Ze worden zelfs niet gehoord, omdat de wijze van berechting nog niet vaststaat! Men wacht op ‘richtlijnen’, die maar niet afkomen. Sommigen beginnen uit vrees nu ook al onder te duiken net als onder de nazi’s. Deze gespannen toestand doet mij denken aan den voortijd van de Fransche revolutie. 

[4] Oorspronkelijk: ‘te’.

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)