vorige (1-7-1924) | | volgende (21-8-1924) | kalender |
dagboekcahier 9 28/07/1924 maandag 28 juli 1924 De geheele maand niets opgeteekend! En er was wel een en ander geweest! Maar 21 juli ving mijn verlof aan en er was veel te doen! Dus nu nog ’n paar korte aanteekeningen, ter herinnering. Vrijdag 4 juli in de Tweede Kamer ’t wetje voor de Holland-Zuid-Afrika-lijn. Tot mijn verbazing ging ’t er zonder stemming door! Maandag 14 juli Hooge Raad van Arbeid, behandeling wijziging ‘Bakkerswet’. Verliep vlot. Woensdag 16 juli naar Nijmegen geweest om moeder Joosten – de moeder van Lies Meuleman – te begraven. ’n Snikheete dag. Om half vijf kwam ’t lijk voor Hôtel Boggia, waar ik was. Ze hadden de reis van Heerlen naar Nijmegen in precies vijf uur gedaan. Arme Lies, wat ’n tocht en dat bij die hitte. Ze vond ’t erg aardig dat ik voor de begrafenis was overgekomen: de eenige der vrienden. Ik had ’t gaarne gedaan. ’k Heb bij de Meulemannen zooveel vreugdedagen meegemaakt, dat ik nu op dezen treurdag ook bij hen wilde zijn. Terugreizend stond ’t eerste kamerlid Van der Lande voor mijn coupé. ‘’k Mag zeker wel bij u zitten?’ Helaas! ’k Had de stukken voor ’t schoenenwetje bij me om deze in den trein nog eens te lezen: den volgenden dag kwam dit wetsontwerp in de Eerste Kamer en er werd felle oppositie verwacht. Hij zelf was ook tegen. ’k Heb ’t succes gehad hem om te praten. Maar ’t heeft me een keelontsteking bezorgd! Den volgenden dag in de Eerste Kamer zitten wachten, tegen vijf uur kwam ik aan de beurt, dus volgende dag! Vrijdag 18 [juli] kwam dus ’t schoenwetje en de Holland-Zuid-Afrika-lijn. Over ’t eerste een lang debat, dat van elf tot drie duurde. ’k Was beter op dreef dan gewoonlijk. En met tweederde meerderheid werd ’t aangenomen! Tot mijn groote verbazing. Zaterdag 19 juli weer naar Utrecht: vijftienjarig bestaan van ’t Vakbureau. ’k Was eerst in de hoogmis. Pastoor Van Schaik preekte en – wat me nooit gebeurd is – ook op mij! Hij verzocht een bijzonder gebed voor den minister van Arbeid, die enz. Daarna gemeenschappelijke maaltijd en om half drie feestvergadering. Ik heb daar ook nog ’n korte rede gehouden, minder goed uitvallend dan ik me had voorgesteld. In den tusschentijd was ik ook nog een dag naar Helmond geweest. Daar bestaat ’n N.V. Helmondsche Drukkerij, waarvan Van Thiel president-commissaris is, uitgeefster van De Nieuwe Eeuw. Ze wilden nu ook in september een dagblad uitgeven, De Morgen, en wilden daarvoor – later bleek: daarnaast – Het Centrum koopen. Ik bleef er eten en ’t was zeer gezellig. Maar van dien koop zal [het] wel niet komen. ’k Heb er geen zin in om nu Het Centrum af te staan. Wel ben ik bereid geheel Futura, dus Het Centrum incluis, over te doen. Maar dat is hun te machtig. We onderhandelen nog door, maar ik geloof niet dat ’t ervan komt. ’t Zou anders ’n heele zorg minder zijn! 8 juli: 75-jarig bestaan van de Maatschappij voor Geneeskunst. Helaas, ik zat weer met ’n geweldige steenpuist en kon loopen noch zitten! ’k Had nog al vier ridderorden uit te reiken! ’k Heb nu ’n Fransch middel, tinoxide, ingenomen. ’t Is nu weer beter. Of ik er nu àf ben?? Dinsdag 22 juli kwam kardinaal Van Rossum te Amsterdam aan en zouden wij – drie Roomsche ministers – ’s avonds zes uur in Amsterdam aanwezig zijn bij zijn plechtige ontvangst in de St. Willibrorduskerk. Woensdag 23 – zondag 27 juli Eucharistisch Congres. ’t Was voor ons ’n moeilijk geval. De kardinaal komt als legaat van den paus. Moest de regeering en de koningin hem begroeten? Wij meenden na lang beraad dat dit niet kon. Ook had de paus nòch via onzen gezant, nòch via den nuntius ons kennis gegeven, dat zijn legaat hier kwam. Wij meenden eruit op te maken dat ook de paus niet verwachtte dat de regeering hem officieel zou ontvangen. Waar hij trouwens kwam niet om als kardinaal ons land te bezoeken, maar voor het Eucharistisch Congres, meenden wij dat wij nòch de koningin nòch ’t kabinet konden en mochten adviseeren den kardinaal te ontvangen. Dat is toch ook in gemoede van protestanten niet te vergen! Als in een Roomsch land een internationale hulde aan Luther of Calvijn gebracht werd, zou men van den Roomschen vorst en van het in meerderheid Roomsche kabinet toch niet kunnen vergen dat zij zich daarbij officieel lieten vertegenwoordigen. Dus besloten we: koningin en regeering doen niets, maar wij, katholieke ministers, gaan naar den kerkelijken ontvangst van den kardinaal, den volgenden dag naar zijn audiëntie en den laatsten dag wonen we de kardinaalsmis bij en nemen deel aan de processie. Dat kan niemand ons kwalijk nemen, want wij komen niet namens de regeering, maar omdat wij drieën ministers Roomsch zijn. In verschillende katholieke bladen is daar kritiek op uitgeoefend. Enfin, dinsdag zouden we na den ministerraad naar Amsterdam trekken. Maar toen ik ’s morgens opstond, de laatste dagen nogal hoestend, bemerkte ik dat ik bloed in mijn mond had. Hevige schrik. Ik dacht aan 25 jaar terug! Zou mijn oude kwaal terugkomen? Terstond dr. Sikkel opgebeld. Deze kwam en constateerde: lichte bronchitis en keelontsteking, maar hij kon geen wondje ontdekken. Rust houden, niet praten en natuurlijk niet naar Amsterdam gaan! Den volgende ochtend was ’t weer zoo. En donderdagochtend weer. Maar – toen bleek dat de bronchitis vrijwel beter was, de keelontsteking zeer verminderd en … het bloed kwam van het tandvleesch dat evenzeer ontstoken was!! Dat was ’n opluchting. Gisteren, zondag 27 juli, ben ik met Ruijs en Van Swaay naar de kardinaalsmis en ’t lof geweest in ’t stadion. ’s Morgens waren 40.000, ’s middag 70.000 menschen aanwezig! Meer dan 2.000 auto’s stonden te wachten! ’t Is inderdaad indrukwekkend geweest. ’k Ging erheen met tegenzin: een mis in ’t stadion! Maar ik moet eerlijk zeggen: ’t was waarlijk indrukwekkend. Voor ’t eerst in ons land werd de nieuwe uitvinding, de luidspreker, toegepast. ’t Effect was verrassend. Het epistel, evangelie, prefatie, enz. was in deze geweldige openluchtruimte voor iedereen woordelijk verstaanbaar! ’t Was doodstil. Dat imponeerde ’t meeste: de menschenmassa van 40.000 zielen en … geen geluid werd gehoord dan alleen de verre geluiden van Amsterdam. Er waren acht kardinalen en meer dan 50 bisschoppen. Een koor van 3.000 jongens zong de gregoriaansche mis. Om tien uur begonnen was ’t om twaalf uur uit. Even twee uur waren we weer terug voor het lof met processie en Te Deum. Er waren nu op de terreinen buiten ’t stadion, waar de processie ook overheen ging, nog 30.000 menschen aanwezig, die met ongeveer 1000 vaandels in rijen van drie van weerskanten van de wegen stonden. ’t Duurde tot zes uur. ’t Was mooi, maar voor mij niet zoo indrukwekkend als de mis ’s morgens. In de processie sloten wij met ons drieën de lange rij der leeken, waarop de geestelijken volgden. Na afloop werd verzocht dat allen bleven tot de kardinaal-legaat en de andere kardinalen en bisschoppen weg waren gegaan. Er was ’n ongekend enthousiasme. Toen de kardinalen en bisschoppen na elkaar vertrokken, werd luide geapplaudiseerd. Onderwijl was ook ’t binnenveld van ’t stadion volgeloopen doordat de duizenden deelnemers aan de processie daar waren blijven staan. Eensklaps riep er één: ‘Leve de minister-president Ruijs de Beerenbrouck!’ Toen brak er een gejuich los, dat wel vijf minuten duurde. Toen riep ’t kamerlid Van Dijk: ‘Leve minister Aalberse!’ En eenzelfde gejubel steeg op. ‘In de hoogte’, werd geroepen en voordat ik ’t wist werd ik opgenomen tot boven de hoofden uit en zoo door ’t stadion naar den uitgang gedragen. Dat is wel de geweldigste ovatie geweest, die ik ooit in mijn leven heb gehad! Er is één onaangenaam incident. We vernamen dat kardinaal Van Rossum zeer boos is dat hij niet door de koningin en de regeering officieel begroet is. Ruijs is daarom zondag na afloop der mis nog ’n half uur bij hem geweest om hem onze gedragslijn uit te leggen. Hij werd niet overtuigd, meende dat wij bang waren, dat ’t best gekund had, enz. ’s Namiddags vernamen we van twee bladen – Tijd en Maasbode – dat hun verzocht was na ’t congres op deze zaak terug te komen om de houding van koningin en kabinet scherp af te keuren. Dat zou zeer te betreuren zijn, want dan zouden wij ter onzer verdediging moeten publiceeren, dat men in Rome verzuimd had om aan de regeering kennis te geven dat de kardinaal kwam. Als men een officieele ontvangst had gewild, dan had men toch daarmee zelf moeten beginnen. Toen Ruijs dit den kardinaal opmerkte, zei deze dat dit een fout was geweest van den staatssecretaris, maar dat wij van die fout geen gebruik hadden mogen maken om niets te doen. Ik had aan ’t Centrum geschreven, Ruijs aan De Tijd, terwijl we aan mgr. Callier (die ’t met ons eens was) verzochten aan De Maasbode te schrijven: dat ’t ongewenscht was, dat over deze kwestie nog in de bladen nagepleit werd. Tot nu toe is er ook nog niets over gezegd. 1 augustus komt de koningin in ’t land. We hebben den kardinaal gezegd dat wij bereid waren haar voor te stellen hem voor zijn vertrek naar Rome te ontvangen. Ons inziens kan dit, na ’t congres, wel en kan niemand dit uitleggen als een bewijs van instemming van de koningin met ’t Eucharistisch Congres. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |