vorige (8-3-1903) | | volgende (4-9-1904) | kalender |
28/08/1904 zondag 28 augustus 1904Zoo ooit, dan heb ik in de laatste maanden betreurd dat ik mijn ‘dagboek’ zoo geheel en al verwaarloosd heb. ’t Gaat mooi met de ‘Katholieke Sociale Actie’ (K.S.A.). Wat zou ’t me nu niet waard zijn in dit dagboek eens een precies verhaal te bezitten, hoe die zaak is tot stand gekomen. Die historie is nu nog wel te reconstrueren uit de copieën van mijn brieven, maar vooreerst kost dat zóóveel tijd, dat ik daar wel nooit toe komen zal en vervolgens, nu achteraf alles mooi op z’n pootjes is terecht gekomen, zou een dergelijk verhaal tenminste voor mij, in later jaren niet dat charme hebben als een geregeld bijgehouden dagboek, waaruit weer opleven zou, wat je voelde op ’t oogenblik toen de dingen gebeurden en je niet wist, wat de toekomst zijn zou. Ofschoon … ik wist toen toch eigenlijk wèl wat de toekomst zijn zou. In het geheele verloop van deze zaak heb ik er nooit ook maar een oogenblik over gedacht dat ik er niet in slagen zou. Dat de actie er komen zou – dat stond bij me vast – ’t was alleen maar de vraag na hoeveel miserie of welk tijdstip. Juist die zelf-gevoelde zekerheid dat ik slagen zou, wat er ook gebeurde, heeft me den moed en kracht gegeven om steeds, trots en ondanks alles voort te gaan. Nu eens een pionnetje terugnemende, dan weer vooruitschuivende, doch alles met de rustige kracht van een die weet: ik win het. Dat maakt mij soms wel eens angstig dat ik dingen in mijn leven zoo zeker weet, dat ze komen zullen en – dat ze ook komen inderdaad. Zoo ging ik als jongen in de Tweede Kamer kijken en zat dan naar die groene banken te gluren, me afvragende: waar zou ik nu later zitten? En nu zit ik er. Met datzelfde oog zie ik de ministerstafel aan. Wanneer zal ik er zitten? Dat vraag ik me zelf af. Maar niet: zàl ik er zitten? Zoo van jongsaf als ik langs de academie kom. Wanneer zal ik daar eens college geven? Maar niet, zàl ik ooit professor worden. Zoo vroeger met mijn Liesje. Dàt ik met haar en niemand anders trouwen zou, dat wist ik. ’t Was maar de vraag: wanneer? En mijn geloovend weten is op wel zwaren proef gesteld! Maar ’t is gebeurd. En zoo is ’t ook met de Actie. Dat zij er komen zou, daaraan heb ik nooit ernstig getwijfeld. En nu is ze er, trots alles, trots verdachtmaking, trots wantrouwen, trots alles … Met stroomen komt nu ’t geld in huis om het bureau te stichten. ’t Is vandaag een gewichtige dag: de Centrale Raad van de R.K. Volksbond zal beslissen of hij meegaat met ’t advies van het Centraal Bestuur: niet aansluiten. De groote meerderheid der afgevaardigden heeft in last om vóór te stemmen. Van twee zijden hoorde ik dat ’t Centraal Bestuur zal zeggen: indien de raad tegen ons besluit, haken wij af. Eigenlijk is dat een groote dwaasheid: ’t advies van ’t Centraal Bestuur was: wij raden ’t af, doch de afdeelingen zijn volkomen vrij. Maar wanneer nu die afdeelingen van die vrijheid gebruik willen maken, komt Passtoors en zegt: dan ga ik heen. Ik vermoed echter dat hij dit niet zeggen zal, maar dat hij ’t alleen uitgestrooid heeft om stemming te maken. Maar daarom ben ik dus te meer benieuwd, hoe de zaak zal afloopen. ’t Is nu precies elf uur en de vergadering begint. Moge de H. Geest hen verlichten, opdat zij dàt besluit nemen, wat voor het katholieke Nederland ’t best is! … |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |