vorige (11-1-1924) | | volgende (12-2-1924) | kalender |
dagboekcahier 9 29/01/1924 dinsdag 29 januari 1924 In verschillende opzichten is de toestand reeds opgeklaard. ’t Debat in de Kamer over onze regeeringsverklaring is bijzonder meegevallen. We hadden ons een onaangename ontvangst en een scherp debat voorgesteld. Niets daarvan. Zelfs links was men zeer behoorlijk en gematigd. Er kwam één onaangenaam incident: Schaper verklaarde gehoord te hebben, dat verschillende ministers niets geweten hadden van Ruijs’ verklaring omtrent het collectief en individueel ontslag en vroeg of dat waar was. Ruijs was geweldig boos. Maar antwoordde er niet op! En daar ’t in tweede termijn was, kwam Schaper er niet op terug! De vorige week hebben we de memorie van antwoord op hoofdstuk I der staatsbegrooting opgesteld. We verwachtten storm in den ministerraad; Van Dijk en De Visser waren zwaar geladen en wilden ± tien millioen minder bezuinigen dan Colijn eischte. Ik vond den uitweg: mijns inziens was de opbrengst der inkomstenbelasting voor 1924/25 minstens tien millioen te laag geraamd, dus het te dekken tekort tien millioen te groot. Colijn gaf dit niet toe, maar zou er nog eens met z’n ambtenaren over spreken. Dat was verleden dinsdagochtend het slot. ’s Avonds kwamen we weer bij elkaar en Colijn gaf ’t mij gewonnen. De Visser kreeg er tweeënhalf en Van Dijk zevenenhalf millioen van en daarmee waren ze content. Zoo was ’t ook daar weer pais en vree! De memorie van antwoord heeft ’n gunstige pers. Colijn heeft ook op verschillende te betwisten punten veel toegegeven. ’t Zal nu wel gaan. We hebben weer, op 19 januari, ons jaarlijksch diner ten hove gehad. ’t Was goed en gezellig. Ik zat schuin tegenover de koningin. Na tafel sprak ze me aan en vroeg me of ik in den laatsten tijd nog in Limburg was geweest. Vóór tafel gaf ze ons allen, naar gewoonte, een hand: ‘Goedenavond, meneer … ’ Toen ze bij mij kwam, lachte ze witjes, of ze zeggen wou: dat heb ik je fijn gelapt! Gij zijt er nog! Vrijdagavond een soiree bij den prins de Ligne, den Belgischen gezant. Ik bleef tot even twaalf uur en amuseerde me vooral met mevrouw Heemskerk en De Graaff. Er waren maar drie ministers: Heemskerk, De Graaff en ik. Overigens is ’t druk. Ik zit met veel achterstallig werk, dat tijdens de crisis was aangehouden! Ik schreef er met zoo’n genoegen op: dit moet mijn opvolger beslissen! En nu ben ik zelf die opvolger!! Dan de memorie van antwoord voor mijn eigen begrooting. Daar zitten ook vele questies in, welke nog opgelost moeten worden. Onderwijl ga ik door met de redactie van ’t Katholiek Sociaal Weekblad. Gelukkig komt er nogal copie in. ’t Ziet er al veel beter uit dan de laatste jaren ’t geval was. En er komen nogal nieuwe abonnés bij. ’t Was noodig! |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |