Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

29/07/1893

zaterdag 29 juli 1893

’t Is druk buiten, gejoel en geschreeuw, gedans en gezwaai: de laatste kermisavond. In huis is ’t stil, doodstil. ’k Ben er alleen.

Toch is het een heerlijke kermisweek voor me geweest en is thans mijn leegte gevuld met vele aangename herinneringen aan het bezoek van Phons. Maandagmorgen om elf uur is hij gekomen, gezonder dan ’k hem in langen tijd gezien had. Die eerste dag verliep vrij kalm: ’s middags een visite’tje bij Peter en ’s avonds zouden we naar ’t concert op Zomerzorg gaan, doch dit was wegens de regen van ’s middags uitgesteld: de eenige regen die we van de week gehad hebben. ’s Avonds gingen we, als gewoonlijk, na gesoupeerd te hebben, nog even op m’n kamer ’n slaapmutsje pakken, toen boven nog wat praten en ... bij drieën stapte ik in bed. Dinsdag kreeg ik bezoek van Geurts en pater Ermann, welke laatste me kwam aansporen om mijn medewerking aan [p. 398] De Katholieke Gids òf op te zeggen òf langzamerhand te verminderen: Küppers namelijk is in z’n krantje woest anti-schaepmanniaan en in zijn tijdschrift ... enfin, neutraal, maar nog pas heeft hij drie stukken geweigerd, die een beetje democratisch à la Schaepman getint waren. Dus ... nu, al was Ermann niet bij [me] geweest, ’k kon toch èn om die èn om andere redenen mijn medewerking al verminderd hebben. ’k Denk nu zóó te doen: uitsluitend die boeken recenseeren, waarvan me een exemplaar ter recensie gezonden wordt. Dus voor den volgenden maand slechts ’n brochure van P.v.O. (namelijk Louis Veuillot’s La Légalité, vertaald) en ook Jonckbloet’s  Uit Nederland en Insulinde, omdat pater Thijm me dat verzocht heeft.

Dinsdagavond ben ik met Phons en Nuyens, die ’s middags overgekomen was, naar de Gehoorzaal geweest: café chantant van de troep van Frits van Haarlem. Nogal aardig.

Woensdag niets bijzonders, ’s avonds ’n potje bier op Zomerzorg en vroeg, dat wil zeggen om één uur naar bed, want den volgenden morgen om kwart voor zessen waren we [p. 399] al weer op: kwart voor zevenen zaten we, ook Nuyens, reeds op de Katwijksche tram. Te Katwijk ontbijt. Daarna wandelden we langs ’t strand naar Scheveningen: ’n heele tocht: in rechte lijn ruim dertien kilometer, met de bochten (we liepen steeds vlak langs de zee) veel meer: we rekenden uit ± 30.000 voetstappen! ’n Heerlijke wandeling; de zee was vrij woest, dus prachtig, evenals de lucht, waar zware wolken het donkerblauw den heelen dag omzoomden. Te Scheveningen troffen we Peter en dronken in Zeerust gezamenlijk koffie om, na eerst nog een goed anderhalf uur langs ’t strand gekuierd te hebben, met de electrische tram naar Den Haag te vertrekken. Toen regelrecht naar de Tweede Kamer, waar den derden dag van het kiesrechtdebat was. Natuurlijk, eerst gekeken of Schaepman er was: nog niet. Toen andere bekende lui opgezocht: er waren er velen, tenminste van de linkerzij. De rechterzijde toonde haar belangstelling in ’s lands zaken door bijna totale afwezigheid.

De Beaufort was juist aan ’t spreken. [p. 400] We hoorden nog na hem: Van den Berch van Heemstede, de andere De Beaufort en Royaards. Wat zijn me die sprekers tegengevallen! Dat waren me nu nogal de drie voorname, bekende sprekers en ... ’k zou me schamen als ik voor onze studentenvergadering zoo gebrekkig, telkens repeteerend en voor de lengte al heel weinig zeggend gesproken had! Toen we er een kwartiertje waren ging de deur weer eens open en ... daar trad dr. Schaepman binnen. Hoe vreemd, maar ’k voelde ’t zelf en later hebben de anderen, die ’t gezien hadden, er me geducht mee geplaagd, ’k werd eerst wit, toen vuurrood ... Daar stond dan de groote dichter van de Aya Sophia, de machtige spreker, de in mijn oog óók eminente politicus, de hoogvereerde meester, de doctor! ... Dit was donderdag 27 juli, kwart voor tweeën: onvergetelijk oogenblik! O, kon ik, nu ’t mij gegeven was ‘hem in ’t aangezicht te zien’, van mijn jeugdig ‘streven ’t needrig huldeblijk’ bieden!

’s Middags gingen we in Riche dineeren en daarna met ’n bakje naar ’t Kurhaus. [p. 401] ’n Magnifiek concert van Mannstädt! Jammer, dat de lui zoo zaten te kletsen: ’t was heerlijk! èn uitvoering èn stukken.

Om half twaalf thuis gekomen, bleven we toch nog tot bij half drie zitten keuvelen, met ons beîtjes, om toen, vermoeid en slaperig, heerlijk te gaan uitrusten. ’t Was half twaalf toen we vrijdagmorgen beneden kwamen ontbijten. Dat was dan gisteren. We maakten vóór ’t eten nog een paar visites, bij Zus, bij Phons’ tante en bij Peter Coebergh. Tot half tien hebben we nog zitten keuvelen, toen moesten we opstappen en kwart voor tienen voerde de trein Phons weer weg naar Amsterdam, mij echter de heerlijke herinnering nalatende aan die zoo snel vervlogen dagen en de vaste overtuiging, dat die oude vriendschap van voor zeven jaren met zijn leeftijd ook in kracht is toegenomen.

Dit zijn in korte trekken mijn herinneringen aan deze week, doch slechts zéér onvolmaakt weergegeven: wilde ik ’t eigenlijk-heerlijke ervan schetsen, ’t zou moeten zijn met een potlood, dat een portret teekende met ’t onderschrift: Phons. [p. 402]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)