Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

29/09/1921

donderdag 29 september 1921

De campagne tegen de Arbeidswet wordt met den dag feller en spitst zich meer en meer toe in  een persoonlijke campagne tegen mij. Verleden jaar om dezen tijd was ’t net zoo. Na mijn rede in de Eerste Kamer was ’t uit! Thans is de aanval echter nog veel feller en de algemeene malaise maakt dat ze meer inslaat. Wat zal ’t einde zijn? Ik ga rustig mijn gang. De vernieuwing der Stuwadoorswet is naar den Raad van State, het voorontwerp landbouwarbeidswet is naar den Hoogen Raad van Arbeid en is heden gepubliceerd. Maar wat zal de Eerste Kamer doen? In de Tweede Kamer heb ik een groote meerderheid, tenzij de sociaal-democraten mij in den rug zouden aanvallen. Maar dat geloof ik niet. Anders staat ’t in de Eerste Kamer. Maar ’t wordt maart eer mijn begrooting daar komt. En of de heeren zóó vlak voor de verkiezingen een crisis zullen aandurven? Ik heb dus zoo’n idee dat ’t wel zal losloopen. Maar onderwijl loopt ’t de spuigaten uit! Nieuwe Rotterdamsche Courant, Handelsblad, Nieuwe Courant, ze hebben bijna elken dag een artikel en eenige ‘ingezonden stukken’ tegen mij. Vanavond de Rotterdammer weer  scherper dan ooit! Ik ben begonnen met ’n reeks artikelen in ’t Katholiek Sociaal Weekblad ‘Rondom de Arbeidswet’, waarin ik eens van leer trek, dat wil zeggen ‘Joh. Kerkvliet Asz.’! Zaterdag komt nummer één uit, met nummer twee ben ik half klaar en dan volgen er nog wel ’n paar. Als de rechtsche bladen deze nu maar overnemen, dan komt er tenminste wat tegengif!

            Gisteren in den ministerraad kwam de zaak ook ter sprake. Van IJsselstein wilde dat ik zeer vele overwerkvergunningen op langen termijn zou geven, De Geer wou een noodwet, waarbij voor één of twee jaar de achturendag in een tienurendag werd veranderd! Ik heb rustig, maar krachtig geantwoord: ik gaf veel meer overwerkvergunningen dan men wel meende, maar degenen die ze krijgen zeggen niet[s], maar zij aan wie ze geweigerd worden schrijven stukken in de krant. Daardoor een volkomen valsche voorstelling bij ’t publiek. Bovendien, alles wat gevolg is van de algemeene malaise, de lage valuta, enz. wordt voorgesteld als ’n gevolg van de Arbeidswet. Wat De Geer wil,  is onnoodig en onmogelijk. Onnoodig, omdat ik voorloopig voldoende bevoegdheden heb om overwerkvergunningen te geven, en onmogelijk, omdat de geheele arbeidersklasse ertegenop zou komen. We zouden alle goedgezinde christelijke en katholieke arbeiders met één slag naar de sociaal-democraten drijven. Zou het kabinet ertoe besluiten, dan zou het dit aan mijn opvolger moeten opdragen. ’t Feit dat ik met zooiets zou komen zou zoo’n felle desillusie voor de rechtsche arbeiders zijn, dat zij nog veel meer geprikkeld zouden zijn dan wanneer ’t door mijn opvolger zou gebeuren. Bovendien: ’t is politiek onmogelijk, daar de Tweede Kamer er zeker geen meerderheid voor zou bieden.

            De Visser ondersteunde me krachtig en ook Ruijs verklaarde dat hij ’t met me eens was. Ook Van IJsselstein zag in dat ’t denkbeeld-De Geer onmogelijk was.

            Vanmorgen op de tram vertelde me Albarda – een sociaal-democratische wethouder en kamerlid – dat de Bond van Fabrikantenvereenigingen, waarvan de actie vooral uitgaat, bij de aanstaande verkiezingen  met een lijst zou uitkomen, waarop nummer één [zou] zijn voorzitter Simon Maas (n.b. een oud-secretaris van Troelstra!!) die een jaarlijksche toelage van f 30.000,– zou ontvangen! Als dat waar is, springt de boel: dan treden de katholieken eruit! Ik hoop dat ze ’t doen!

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)