Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

29/11/1893

maandag 29 november 1893

’t Spijt me: gaarne had ik gisterenavond nog onder de volle impressie van de sluiting der missie het een en ander opgeteekend. Doch de komst van Nuyens heeft dat belet. ’t Is thans nog vroeg, ik kom juist uit de kerk van half tien, maar ik schrijf nu maar wat op, omdat aanstonds mijn heerbroer thuis komt, tot vanavond, terwijl er noch morgen noch overmorgen van komen zal iets aan te teekenen.

            De missie is dan uit. ’t Spijt me: ’k was er zoo aan gewoon geworden elken avond naar ’t lof te gaan, tweemaal daags een preek te hooren en ... tweemaal daags Lize te zien! Eigenaardig: gisterenavond begon de frater zijn preek met: ‘De dagen van zaligheid zijn nu voorbij’. Zijn openingspreek was: ‘Nu zijn de dagen van zaligheid aangebroken’. ’n Beetje dubbelzinnig, voor mij tenminste!! Nu, de profetie is uitgekomen: tien dagen lang elken dag een of tweemaal Lize gezien! Toch eigenaardig: haar andere zusters kwamen om beurten: zij was er altijd. Mag ik daar nu wat achter zoeken? ’k Zou zoo graag! Maar die andere profetie, zou die ook uitkomen: dat de ‘zalige’ dagen nu voorbij zijn?? ’k Hoop neen! en ... vandaag reeds is mijn hoop niet teleurgesteld [p. 496]: Lize was in de kerk van half tien! Dat is, sinds ze uit logeeren geweest is, nog pas één keer gebeurd! Ik kwam even later en bleef heel leuk ’n paar banken achter haar zitten. Natuurlijk kon ik bij ’t uitgaan van de kerk mijn handschoenen niet aankrijgen! ’k Bleef dus zitten tobben en ... ze ging eer weg dan ik: dus moest ze langs me heenkomen. Een blikje! ... Neen, de dagen van ‘zaligheid’ zijn nog niet voorbij! Zou ze nu voortaan weer bij ons om half tien in de kerk komen? ’k Hoop ’t maar; ik ga er alle dagen heen, behalve dinsdags en woensdags, dan kan ik niet vanwege het college om negen uur.

            Als ik alles zoo eens naga van de laatste dagen, dan is er toch veel curieus! Vooreerst dit: ik had gedacht: ik zal maar niet zondag te communie gaan, dan is ’t zoo bitter vol en raak ik al mijn devotie kwijt: laat ik dus zaterdag gaan: dan zijn er weinig menschen. ’k Ging dus vrijdag biechten en zaterdagmorgen om half acht naar de kerk. Bijna geen menschen, alleen ... vlak bij me Lize!

            Gisteren dacht ik: ik zal maar niet naar de hoogmis gaan, die duurt zoo lang en ik wou graag een brief aan Peter schrijven. ’k Ging dus om negen uur. Weer weinig menschen. Van de familie Schmier niemand, behalve ... [p. 499] Lize! ’t Is toch wel curieus!! ’k Wou dat er nu nog eens zoo’n gelukkig toeval(?) kwam, dat me bij haar aan huis bracht! Dan waren al mijn wenschen voor ’t oogenblik vervuld: officieel geëngageerd zou ik niet willen zijn, maar, zoo nu en dan, om de drie of vier weken bijvoorbeeld, eens een visite bij haar thuis maken, haar dan zien en eens spreken, zoo gewoonweg in de huiselijke kring; wat kon er heerlijkers zijn en tevens beter om elkaar te leeren kennen?

            Als haar broer nu maar eens bij me kwam! Hij heeft beloofd eens ’n avondje te komen, maar tot nu toe is hij nog niet geweest! Zou hij van de week komen?? ’s Avonds in het lof, hij zit schuin voor mij, sprak hij altijd heel vriendelijk. ’k Zou hem dolgraag eens willen vragen of hij dat anonieme artikeltje in het Dompertje heeft gelezen. En zou hij (en Lize!) al ‘Marie Antoinette’ gelezen hebben? Wat zouden ze ervan zeggen?

            Zooals ik reeds zei, ’k heb gisteren ’n langen brief aan Peter geschreven: ’k heb hem gezegd, dat ’t hoe langer hoe erger bij me werd, dat ik echter er nog steeds zonder eenige vastheid over kon denken, dat soms zelfs de gedachte bij me opkwam: kon ik dat alles maar van me afwerpen! maar ... dat ik niet kon. Vervolgens heb ik hem gevraagd of ze er bij haar thuis iets van wisten. Wat zou hij antwoorden?? [p. 500]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)