vorige (20-3-1893) | | volgende (7-4-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 30/03/1893 donderdag 30 maart 1893 Goddank! Alle kaartjes, briefkaarten en brieven zijn beantwoord. ’t Was een heel karwei! Tot mijn genoegen bemerkte ik, dat noch vader Lunter, noch Brom, noch Jan van Sonsbeek mijn verjaardag vergaten. De andere amici Hein, Louis, Drenth, enz. lieten zich ook niet onbetuigd. Eén groote, een zéér groote verrassing: ’k was ’s morgens uit de kerk thuisgekomen, ’k zou naar boven gaan. ‘Meheer, verbeel je nou eris, dat meheer Phons vandaag overkwam!’ zei Betje. ‘Och kom! ’t Zou wel aardig zijn, maar als hij deze vacantie komt, komt hij de volgende week, met het Pausfeest.’ En … ik was nog niet boven of er werd gebeld. ‘Is meneer Piet thuis, Betje!’ ‘Phons!!!!!’ ’k Ben nog nooit op mijn verjaardag zóó in mijn schik geweest als deze keer. Geen wonder! Hoewel hij van plan was om ’s avonds weer te vertrekken, is hij toch tot gisterenmiddag gebleven. Jammer, dat hij niet erg lekker was! Peter Coebergh had namelijk eergisteren examen gedaan. We zijn [p. 340] dus aardig aan den fuif geweest. Over half vijf kwamen we ’s morgens thuis. ’k Was om half tien weer op: toch nog niet vroeg genoeg, want onderwijl was meneer Schmier al bij me geweest: hij had de boodschap achtergelaten of ik even bij hem op ’t kantoor wilde komen. Om tien uur riep ik dus eerst Phons en ging toen naar meneer Schmier. Van hem hoorde ik, dat de eerste groote repetitie goed was afgeloopen, verder wat op de vergadering die daarna gehouden was, was besloten en tevens, dat ze erover gevallen waren, dat ik mijn belofte om een stukje in de krant over ons Leofeest te schrijven, niet gehouden had. Nu, ’k had er waarlijk geen tijd voor gehad! Gisterenavond heb ik twee lange artikelen geschreven. Toen ik om half twaalf thuis kwam, had Phons juist ontbeten, doch … hij gevoelde zich niet erg lekker, wat hij kort daarop zeer plastisch bewees! Arme kerel, wat was hij katterig! Er hielp echter geen redeneeren aan, om half twee is hij toch vertrokken. Toen ging ik mijn visite maken bij de familie Coebergh, we waren namelijk blijven dineeren, [p. 341] den vorigen dag en ontmoette daar de familie Schmier, namelijk mevrouw met haar beide dochters. Dat was de eerste keer, dat ik Lize ontmoette, dat ik haar stem hoorde en toch … toen ik zeven jaar was, kreeg ik al een kleur, als ze soms toevallig bij ons voorbijkwam! Dat is er met den tijd niet beter op geworden! ’t Is toch vreemd, ik heb haar nooit gesproken, ’k zag haar alleen soms in de kerk, vroeger gingen we samen op de leering en toch … als ik haar soms tegenkwam, was ik niet de éénige die een kleur kreeg … Met St. Josef ben ik te communie geweest; voor het eerst bad ik toen, dat hij bij de vele gunsten, die hij reeds voor mij verworven heeft, nog déze zou afsmeeken, dat ik, als ik eens met mijn studies klaar was, een goede huisvrouw voor mij zou aantreffen: dat was juist tien dagen geleden, toen ik haar voor ’t eerst van mijn leven sprak … Was dat een aanwijzing? ... Ik zou zoo gaarne wenschen, dat het dat was, maar … zij is bijna even oud als ik en bijzonder mooi en ik moet zeker nog ruim vijf jaar wachten voor ik aan zooiets ernstig denken kan … Doch laat ik hierover eindigen; nog nooit [p. 342] heb ik in mijn dagboek over haar gesproken, als misschien heel eventjes in ’t begin[14], juist omdat ik mij niet voor kan stellen, dat die geluksdroom ooit werkelijkheid worden kan. ’t Was slechts héél toevallig, dat ik haar ontmoette, zal dit nog ooit weer gebeuren? Wel ben ik op ’t oogenblik in kennis met haar broer, doch zal dit langer duren dan tot ons pausfeest??? Om nog even op mijn verjaardag terug te komen. Van mijn ouders krijg ik een boekenkast. Phons bracht het portret van Schaepman mee, mijn broer gaf mij reeds vroeger Schaepman’s Menschen en boeken, mijn oom een mooi exemplaar van den Statenbijbel, Nuyens de werken van Chamisso, mijn zuster een vouwbeen, Betje een zakje fijne sigaren, dus cadeaux in overvloed. Doch ik moet nu eindigen. Nog een paar kleine mededeelingen. Van Josef Steger heb ik een brief ontvangen als antwoord op mijn voorstel van verzoening. Die brief is … min, èrg min. Dit is genoeg erover. Gisterenavond ontving ik de aflevering van De(n) Katholieke(n) Gids, waarin mijn eerste [p. 343] ‘Uit de boekenwereld’ is opgenomen. Voor de volgende maand heb ik al een ideetje: In memoriam: Hippolyte Taine, Annegarn’s Weltgeschichte, zesde druk, de brochure van H. Thans moet ik naar Geurts: hij is me namelijk van de week om hulp komen vragen voor de oprichting van een vereeniging voor katholieke studenten, in den geest van ‘Geloof en wetenschap’ in Amsterdam; eigenlijk wil hij mij er voor spannen! Nu, goed! ’t Pausfeest is zoo goed gelukt, wie weet of dat ook niet goed gaat! [14] Hierbij met potlood toegevoegd: ‘(p. 54)’. |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |