Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 10

31/05/1936

zondag 31 mei 1936

Eerste Pinksterdag! Maar met welke zware zorgen! Van de week kwam Goseling bij me en vertelde ’t volgende: er dreigt een groot schandaal, waar Colijn bij betrokken is. Hij heeft, sinds 1934 al, relatie met een jongedame van ± 30 jaar, van niet onbesproken zeden en die  in de finantieele wereld zeer bekend is. Hij zond maandelijks f 50 aan haar moeder (geadresseerd aan een broeder) te Amsterdam, per aangeteekenden brief met vijf lakken achterop, groot cachet van ’t ministerie van Koloniën. ’t Adres van zijn hand. Die dame kwam herhaaldelijk op zijn departement. De kamerbewaarder zei: ze loopt in en uit. Beweerd wordt, dat ze, in strijd met de sancties, groote leveringen van vleesch in blik aan ’t Italiaansche leger heeft gedaan, geholpen door Colijn, minister van Defensie ad interim. Hiervan heb ik geen enkel bewijs gezien. Wel zag ik de foto van een acte van geldleening en borgtocht: die dame leende 2000 pond sterling van een obscuur bankje op ’t Damrak te Amsterdam, ’n jodenzaakje. De akte was op 11 mei geteekend op ’t departement van Koloniën in ’t kabinet van Colijn. Ze was getikt. Maar eigenhandig teekende Colijn daarop zijn borgtocht: ‘ondergeteekende dr. Hendrik Colijn, minister-president van Nederland, verklaart zich gaaf en onvoorwaardelijk borg te stellen, afstand doende van alle exceptiën, enz.’ Die dame kwam daarvoor met drie joden bij hem; die twee joden zeiden: ‘Wij zijn meegekomen om te constateeren, dat de handteekening van Uwe Excellentie niet valsch is.’ 

            Deze geheele zaak is bekend behalve aan deze juffrouw en haar moeder, aan die drie joden. En aan Groeninx van Zoelen, die bezig is een brochure tegen Colijn te schrijven. Bovendien weet de officier van Justitie te Amsterdam alles; hij bracht er rapport over uit aan Van Schaik, die daarom deze zaak twee maal in den ministerraad besprak. Ze is dus nu aan alle ministers bekend, waaronder er zijn die hun mond niet kunnen houden. Reeds bleek me, dat Piet Kasteel en Verschuur er alles van wisten. Gisterenavond half twaalf belde De Maasbode me op: ‘Van verschillende kanten vraagt men ons of ’t waar is, dat de volgende week minister Oud aftreedt; is dat waar?’ Ik zei: ‘Neen, maar publiceer niets.’ Die bom moet dus barsten. Op de beurs liepen vrijdag al vage geruchten. De man van ’t jodenbankje vertelde, dat hem voor die borgtocht-acte al twintig mille was geboden, maar ze was meer waard!

            Mijn advies is geweest: laat Colijn een medisch attest – hartkwaal – overleggen en ontslag nemen, zoo spoedig mogelijk, vóórdat er iets gepubliceerd wordt.

            ’t Is afschuwelijk. Wie had zooiets van Colijn gedacht? Hij stelt ’t voor als een  domheid, uit meelij met de jongedame, die hem als zeer bekwaam journaliste was aanbevolen. Hij heeft haar en haar broer willen voorthelpen. Maar de Paaschdagen bracht hij met haar door in het groote dure hôtel: Kasteel des Ardennes in België, terwijl hij in de krant liet zetten, dat hij een bezoek bracht aan Zeeuwsch-Vlaanderen.  Geen sterveling zal gelooven, dat hij in deze onschuldig is. Het schijnt dat Deterding, die met hem in vijandschap leeft, hem dag en nacht laat bespionneeren. Welk een debacle! Die sta, zie toe, dat hij niet valle …

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)