vorige (16-9-1934) | | volgende (25-7-1935) | kalender |
dagboekcahier 10 31/12/1934 maandag 31 december 1934 Vanmorgen ontving ik mijn benoeming tot minister van Staat. Wegens den hofrouw zijn op 31 augustus geen decoraties verleend, ze zijn toen uitgesteld tot vandaag. ’t Is wel een merkwaardig moment, waarop deze benoeming komt. De behandeling der begrooting is afgeloopen. Er was, bij den aanvang, bij de groote meerderheid der katholieke kamerfractie geen bereidheid meer het kabinet-Colijn te blijven steunen. Zakelijk was ik ’t met de grieven eens, maar ik vroeg me af: wat dan? Ik zou dan zelf voor de vorming van een nieuw kabinet gesteld zijn, met groote kans van niet-slagen. En indien ik al slaagde, met een onmenselijk zware taak belast. Maar daarvan afgezien was mijn meening, dat wij het uitlokken van een conflict met het kabinet, zoolang maar eenigszins mogelijk was, hadden te voorkomen. Ik heb dus al mijn strategie en overredingskunst aangewend om eenerzijds het ontstaan van een conflict te voorkomen en anderzijds toch de eenheid en eenstemmigheid in de katholieke kamerfractie te [bewaren][13]. ’t Leek vrijwel op de kwadratuur van den cirkel. En toch … ik ben erin geslaagd. In deze ietwat kritieke situatie kwam Van Schaik mij vertrouwelijk mededeelen, half december, dat het plan was mij op 31 december te benoemen tot minister van Staat. Hij vroeg zich af of mij dit in de gegeven omstandigheden wel wenschelijk voorkwam? Ik antwoordde, dat ik gaarne 24 uur beraad had. Den volgenden dag deelde ik hem mede, dat ik op deze vraag geen antwoord meende te moeten geven. De beslissing moest geheel bij ’t kabinet blijven. Hij zei dit te verstaan. En zoo volgde 31 december deze benoeming. Sinds mijn benoeming tot ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, een dikke twintig jaar geleden, had ik nooit meer eenige onderscheiding ontvangen. Van alle ministers uit ’t kabinet-Ruijs 1918-1925, die zeven jaren achtereen hun ambt hadden uitgevoerd, was ik de eenige die geen onderscheiding ontving. Waarom is mij nooit duidelijk geworden. En nu opeens de hoogste onderscheiding welke de koningin pleegt te geven! Ik zal maar zeggen: beter laat dan nooit! [13] In het manuscript abusievelijk: ‘voorkomen’. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |