C00021
20-09-1965
Actoren
Notulen Ministerraad
Samenvatting
6 De Coördinatie van het Europese beleid (Brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken, dd. 16 september 1965, nr. 164154; brief van de minister van Buitenlandse Zaken, dd. 19 juli 1965, nr. 114125 en brieven van de minister van Economische Zaken dd. 8 juli 1965, nr. 11059 en dd. 17 september 1965)
Luns is van mening dat de nota van Cals te veel een compromis is.
Den Uyl geeft aan moeite te hebben met de plaats die Economische Zaken in het huidige EEG-bestel inneemt. Hij meent dat Buitenlandse Zaken te veel te zeggen heeft over economische kwesties binnen de EEG.
De Block is het niet eens met Den Uyl. Als voorbeeld noemt hij het associatiebeleid. Volgens Vondeling is het niet eenvoudig om deze competentiekwestie op papier op te lossen. Politieke en technische zaken zijn immers sterk verweven. BuZa heeft een coördinerende functie.
Cals stelt dat het voor de minister van Economische Zaken mogelijk moet zijn om aspecten van economische zaken in de EEG te toetsen aan zijn beleid. Buitenlandse Zaken moet echter ook sterk bezig houden met EEG-zaken omdat iedere economische daad in de EEG ook een politieke is.
Luns stelt dat de samenwerking tussen BuZa en Landbouw en Visserij met betrekking tot EEG-zaken goed is. Met Economische Zaken is deze samenwerking niet goed, omdat dit departement de coördinatie van het gehele economische beleid opeist.
Volgens Bogaers stelt Den Uyl te sterk dat er maar één coördinator van het Europese economische beleid kan zijn. Den Uyl antwoordt dat hij erop aandringt dat men zich houdt aan de gemaakte regelingen en afspraken.
Cals stelt dat de raad tot de conclusie is gekomen dat de minister van BuZa voorzitter van de coördinatiecommissie zal worden. De minister van Economische Zaken zal ook kunnen coördineren, maar daarvoor hoeft hij geen voorzitter van de coördinatiecommissie te worden. Ook Den Uyl stemt hiermee in.
Concluderend stelt Cals dat de minister van BuZa primair verantwoordelijke voor het Europese beleid van de regering in het geheel.
Luns is van mening dat de nota van Cals te veel een compromis is.
Den Uyl geeft aan moeite te hebben met de plaats die Economische Zaken in het huidige EEG-bestel inneemt. Hij meent dat Buitenlandse Zaken te veel te zeggen heeft over economische kwesties binnen de EEG.
De Block is het niet eens met Den Uyl. Als voorbeeld noemt hij het associatiebeleid. Volgens Vondeling is het niet eenvoudig om deze competentiekwestie op papier op te lossen. Politieke en technische zaken zijn immers sterk verweven. BuZa heeft een coördinerende functie.
Cals stelt dat het voor de minister van Economische Zaken mogelijk moet zijn om aspecten van economische zaken in de EEG te toetsen aan zijn beleid. Buitenlandse Zaken moet echter ook sterk bezig houden met EEG-zaken omdat iedere economische daad in de EEG ook een politieke is.
Luns stelt dat de samenwerking tussen BuZa en Landbouw en Visserij met betrekking tot EEG-zaken goed is. Met Economische Zaken is deze samenwerking niet goed, omdat dit departement de coördinatie van het gehele economische beleid opeist.
Volgens Bogaers stelt Den Uyl te sterk dat er maar één coördinator van het Europese economische beleid kan zijn. Den Uyl antwoordt dat hij erop aandringt dat men zich houdt aan de gemaakte regelingen en afspraken.
Cals stelt dat de raad tot de conclusie is gekomen dat de minister van BuZa voorzitter van de coördinatiecommissie zal worden. De minister van Economische Zaken zal ook kunnen coördineren, maar daarvoor hoeft hij geen voorzitter van de coördinatiecommissie te worden. Ook Den Uyl stemt hiermee in.
Concluderend stelt Cals dat de minister van BuZa primair verantwoordelijke voor het Europese beleid van de regering in het geheel.