Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
4. Fusie van de Europese uitvoerende commissies; positie van het Europees Parlement
(Brieven van Luns, 19-02-1964, nr. 27730 en 11-02-1964, nr. 22729, met bijlagen)

Luns heeft met de Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken gesproken. De commissie vond unaniem dat de gefuseerde EC 14 leden moest tellen, omdat anders de Franse en Duitse leden samen met het Luxemburgse lid alles zullen kunnen doordrukken. Luns acht het heel goed mogelijk dat de samenstelling van de EC herzien moet worden als het aantal alnden groter wordt. Luns zal dit ook bespreken met Spaak en met zijn Luxemburgse ambtsgenoot. Tegenover Luxemburg zal Luns benadrukken dat het voor Luxemburg onplezierig is om herhaaldelijk op de wip te zitten als de Franse en Duitse commissieleden het eens zijn. De Kamercommissie was niet enthousiast over het beperkte karakter van het Europees Parlement. Luns heeft erop gwewezen dat Nederland niets zal bereiken als het vergaande voorstellen zou doen. Van Lennep werpt de vraag op of het denkbaar is dat men het Europees Parlement een ruimere verantwoordelijkheid laat krijgen door het binnen een bepaald uitgaventotaal meer mogelijkheden te geven voor verschuivingen tussen de begrotingsposten. Luns is echter tegen, omdat daarmee het gehele beleid van de EG door het EP wordt beïnvloed. Het EP zal dan bepaalde uitgaven kunnen stopzetten om een politiek doel te bereiken. Van Lennep antwoordt dat minister Witteveen het onaanvaardbaar vindt als het EP bevoegdheden krijgt als het geen verantwoording voor het opbrengen van de middelen heeft. Spierenburg en Luns benadrukken dat voorstellen in die richting in de EEG-raad geen schijn van kans zullen hebben.