Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
5. Het Europese leger (nota minister van Buitenlandse Zaken, 5-10-1951, no. 2114).
Aan de orde zijn de vraag of Nederland als volwaardig lid aan de besprekingen zal deelnemen, de aanwijzing van de delegatie en de vaststelling van de instructie.
Lieftinck meent dat het hier om een politieke conceptie gaat, nl. een integratie van het defensiebeleid. Verdergaande integratie met de landen, die aan de besprekingen deelnemen, acht hij weinig aantrekkelijk. Hij wenst beperking tot louter militaire zaken.
Van den Brink is juist voorstander van uitbreiding van de terreinen van samenwerking, m.n. op economisch gebied.
Mansholt acht het wenselijk om tot een krachtig Europees leger te komen, maar acht net als Lieftinck de groep landen minder gelukkig. Hij acht het niet mogelijk tot verdergaande integratie te komen met alleen de Schuman-landen.
Stikker heeft altijd ernstige bezwaren tegen een Europees leger gehad en heeft ze nog. Hij betreurt het dat Engeland niet meedoet. Hij vreest allerlei verwikkelingen en noemt ook de groep landen weinig aantrekkelijk. Ook voelt hij weinig voor een federatie.
De minister-president stelt voor actief aan de besprekingen deel te nemen en te zien hoe de ontwikkeling zich verder voltrekt.