S00127
05-11-1951
Actoren
Notulen Ministerraad
Samenvatting
4a. Europese Defensiegemeenschap (Brief voorzitter Nederlandse delegatie, 3-11-1951, no. 2524).
1. De Belgische regering heeft laten weten niet aan de EDG te kunnen meedoen, omdat dit op vele punten in strijd is met de grondwet. Hiermee is de positie van Nederland in Parijs minder moeilijk geworden.
2. De raad meent dat bij institutionele regelingen zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de EGKS. Algemeen bindende voorstellen moeten door de Raad van Ministers worden vastgesteld.
3. Over de verhouding tot de grondwet zal Binnenlandse Zaken in overleg met een volkenrechtelijk jurist van Buitenlandse Zaken een nota opstellen.
4. De Raad acht het niet wenselijk reeds thans te spreken over wat in de definitieve periode zal gelden. Voor de overgangsperiode ziet de raad als praktische oplossing een klein budget alleen voor gemeenschappelijke organen, optreden enz., waarbij aan de landen wordt gelaten nationale regelingen voor salarissen, kleding e.d. te treffen, waarbij wel ware te streven naar gemeenschappelijke regelingen van diensttijd, organisatie etc. Voor de definitieve periode zal unanimiteit in de Raad van Ministers in elk geval als absolute voorwaarde moeten worden gesteld.
1. De Belgische regering heeft laten weten niet aan de EDG te kunnen meedoen, omdat dit op vele punten in strijd is met de grondwet. Hiermee is de positie van Nederland in Parijs minder moeilijk geworden.
2. De raad meent dat bij institutionele regelingen zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de EGKS. Algemeen bindende voorstellen moeten door de Raad van Ministers worden vastgesteld.
3. Over de verhouding tot de grondwet zal Binnenlandse Zaken in overleg met een volkenrechtelijk jurist van Buitenlandse Zaken een nota opstellen.
4. De Raad acht het niet wenselijk reeds thans te spreken over wat in de definitieve periode zal gelden. Voor de overgangsperiode ziet de raad als praktische oplossing een klein budget alleen voor gemeenschappelijke organen, optreden enz., waarbij aan de landen wordt gelaten nationale regelingen voor salarissen, kleding e.d. te treffen, waarbij wel ware te streven naar gemeenschappelijke regelingen van diensttijd, organisatie etc. Voor de definitieve periode zal unanimiteit in de Raad van Ministers in elk geval als absolute voorwaarde moeten worden gesteld.