S01380
14-8-1962
Actoren
Brief en nota
Samenvatting
Brief met verslag Van Ittersum "Enige opmerkingen over het verloop der onderhandelingen EEG-Groot Brittanniƫ in de periode oktober 1961-augustus 1962.
Geconstateerd wordt dat de eerste fase van de onderhandelingen afgesloten wordt met een groter aantal zaken aan de debetzijde dan aan de creditzijde. De resultaten zijn mager, maar kunnen tocht dienen als basis voor een uiteindelijk akkoord.
De belangrijkste debetpost is de houding van Frankrijk, dat echter minder alleen staat dan sommigen menen. Binnen de zes zijn politieke en economische stromingen waarneembaar die vrezen dat de politieke en economische ontwikkeling van het kleine Europa door toetreding van meerdere landen wordt verzwakt. Voorts is er de vrees voor een verstoring van de bestaande Latijnse praeponderantie van de zes. Tenslotte de wens bij agrarische groeperingen in de lidstaten om het agrarisch potentieel ongehinderd door concurrentie van goedkoop producerende landbouwgebieden buiten de EEG tot autonome ontwikkeling te brengen. Op het gebied van de industriƫle grondstoffen is de toestand niet anders.
Conclusie is dat de Gemeenschap door het Brits toetredingsverzoek plotseling in de situatie is geplaatst dat zij in feite moet onderhandelen met de halve wereld. De onderhandelingen worden verder gecompliceerd door het feit dat de binnen de zes de belangen van de lidstaten niet parallel zijn.
Geconstateerd wordt dat de eerste fase van de onderhandelingen afgesloten wordt met een groter aantal zaken aan de debetzijde dan aan de creditzijde. De resultaten zijn mager, maar kunnen tocht dienen als basis voor een uiteindelijk akkoord.
De belangrijkste debetpost is de houding van Frankrijk, dat echter minder alleen staat dan sommigen menen. Binnen de zes zijn politieke en economische stromingen waarneembaar die vrezen dat de politieke en economische ontwikkeling van het kleine Europa door toetreding van meerdere landen wordt verzwakt. Voorts is er de vrees voor een verstoring van de bestaande Latijnse praeponderantie van de zes. Tenslotte de wens bij agrarische groeperingen in de lidstaten om het agrarisch potentieel ongehinderd door concurrentie van goedkoop producerende landbouwgebieden buiten de EEG tot autonome ontwikkeling te brengen. Op het gebied van de industriƫle grondstoffen is de toestand niet anders.
Conclusie is dat de Gemeenschap door het Brits toetredingsverzoek plotseling in de situatie is geplaatst dat zij in feite moet onderhandelen met de halve wereld. De onderhandelingen worden verder gecompliceerd door het feit dat de binnen de zes de belangen van de lidstaten niet parallel zijn.