Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01920
13-11-1969
Actoren
Brief en nota
Samenvatting
De financiering van de Europese Gemeenschappen.
Een interdepartementale werkgroep o.l.v. DGES heeft studie gemaakt van de voorstellen van de Europese Commissie inzake financiering van de Gemeenschappen na 1-1-1970. Belangrijkste onderdeel vormt de overgang van budgettaire bijdragen van de lidstaten naar een systeem van eigen middelen van de EG. Evenals in 1965 heeft Nederland daar geen bezwaar tegen. Deze wijze van financiering is in overeenstemming met het federale karakter van de Gemeenschap, dat de regering steeds voor ogen heeft gestaan. Aan de eigen middelen is onverbrekelijk de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement verbonden. Voor Nederland is een minimumeis aanvaarding van het beginsel van de gemeenschappelijke financiƫle verantwoordelijkheid voor landbouwuitgaven en het beginsel van rechtstreekse en volledige afdracht van de heffingenopbrengst. Probleem is dat aanvaarding van de gemeenschappelijke financiƫle verantwoordelijkheid voor de landbouwuitgaven als het ware een sanctionering van het huidige beleid impliceert, wat gezien de overschottenproblematiek weinig bevredigend is. Ook het feit dat de ontwikkeling van het structuurbeleid (plan-Mansholt) nog onzeker is, noopt tot voorzichtigheid. Voorts zijn er verschillende redenen om de nieuwe financieringsregeling een beperkte geldigheidsduur te geven.
Het tweede deel van de nota behandelt de uitbreiding der parlementaire bevoegdheden.