Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S02150
14-07-1970
Actoren
Memorandum
Samenvatting
687. Associatieovereenkomst EEG-Griekenland
In het Europees Parlement worden pogingen ondernomen om een uitspraak te krijgen over opzegging of schorsing van de associatie-overeenkomst met Griekenland. In grote lijnen bestaan er twee stromingen in het parlement. De eerste is van mening dat de politieke band van de Gemeenschap met een land waar een dictatoriaal regiem heerst en de politieke vrijheid van burgers wordt aangetast, zo spoedig mogelijk moet worden beƫindigd. De tweede stroming ontkent de politieke aspecten van de associatie niet, maar legt de nadruk geheel op de economische kant.
Bij de standpuntbepaling kan worden aangesloten bij hetgeen staatssecretaris De Koster op 16 juni in de Eerste Kamer heeft gezegd. Het gaat om een associatie en geen volledig lidmaatschap van de EG, ook al wordt in de preambule gesproken over een eventuele toetreding. "Wij zien de associatieovereenkomst als een middel om Griekenland in staat te stellen later aan de economische voorwaarden voor een eventueel lidmaatschap te voldoen." Vooralsnog bestaat er nog niet de indruk dat er in het geval van Griekenland kan worden gesproken over een fundamentele verandering van omstandigheden inzake de associatie. Hoezeer er bezwaren zijn tegen de tegenwoordige machthebbers in Athene, ontbreekt er thans geen essentiƫle voorwaarde voor de werking van de overeenkomst.
Voorts kan er worden geantwoord dat men moet waken voor een lichtvaardig hanteren van de bepalingen in volkenrechtelijke overeenkomsten. "Ik meen dat we pas tot dit soort acties over kunnen gaan als we volkomen zeker zijn van de juridische houdbaarheid van onze stelling.
Wel moet de Griekse situatie een les zijn voor toekomstige overeenkomsten.