Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S02776
07-06-1968
Actoren
Aantekening
Samenvatting
Competentiegeschil inzake nieuw associatieverdrag met Afrikaanse landen.
Inzake de verlenging vd Yaoundé-conventie heeft er nog geen enkele interdepartementale bespreking plaatsgevonden omdat er tussen BuZa en EZ geen overeenstemming bestaat over de vraag wie coördinerend moet optreden. Deze impasse moet snel worden doorbroken. Daarom moet de ministerraad een beslissing nemen, overeenkomstig hetgeen is bepaald door de ministerraad op 18-4-1967.
Minister De Block voert naast het handelspolitieke belang bij associatie twee formele argumenten voor coördinatie door BEB aan:
a. Bij de komende onderhandelingen staat associatie zelf niet ter discussie. Het gaat slechts om de bepalingen die voor een nieuw tijdvak gelden.
B. De ministerraadsbeslissing van 18-4-1967 heeft betrekking op het afsluiten van associatieovereen-komsten op basis van art. 238 vh EEG-verdrag.
Hiertegen kan worden aangevoerd:
ad a. De vraag of het om een oude of nieuwe associatie gaat is voor de ministerraadsbeslissing irrelevant. In feite gaat het om een geheel nieuw akkoord. EZ kan de coördinatie niet claimen omdat er sprake is van problemen die meer dan economische betekenis hebben.
Ad b. Het juridische geschil over verdragsbepalingen is irrelevant voor de vraag wie dient te coördineren.
Conclusie: geen reden om af te wijken van procedure neergelegd in ministerraadsbeslissing 18-4-1967. Voorgesteld wordt te beslissen dat er olv. BuZa interdepartementaal zal worden vergaderd teneinde een nota voor te bereiden die via de Coördinatie-Commissie aan de Ministerraad/REZ zal worden aangeboden.
Zie ook