Boudewijn van Yerseke, ridder, en Kervink van Reimerswaal, knaap, beloven ten overstaan van graaf (Willem III) dat zij op aanmaning van de rentmeester van Zeeland de 500 gemet ambacht in Schoudee zullen betalen die zij van de graaf hebben gekocht, waartoe de koopsom door de rentmeester en twee onpartijdige lieden zal worden vastgesteld, welk bedrag eventueel ook jaarlijks kan worden afgetrokken van de jaarrente die zij van de graaf ontvangen; voorts beloven zij de monniken van Krabbendijke in het ongestoorde gebruik te laten van het goed dat zij in genoemd ambacht bezitten.
In de marge vóór het begin van de tekst een aanvangsteken.
Het is niet bekend welke jaarstijl is gehanteerd bij de datering. Een voorjaarstijl lijkt in dit geval misschien minder voor de hand liggend, omdat in 1311 sint Valentijnsdag (14 februari) op zondag viel, zodat een datering op de zondag daarna wat ongebruikelijk lijkt; in 1310 viel deze feestdag op een zaterdag. Daar staat evenwel tegenover dat blijkens zijn itinerarium op 21 februari 1311 graaf Willem III in Middelburg was; maar op 15 februari 1310 kan hij daar ook zijn geweest, op doorreis vanuit Henegouwen naar Den Haag, alwaar hij de 18de oorkondde.
Het afschrift in B werd vermoedelijk vervaardigd naar A, het 'Papieren cartularium', en wel naar een tekst die toen nog aanwezig was in het aldaar nu verdwenen gedeelte f. 25-28 (zie de codicologische beschrijving van CA).
Wi Boydwijna van Ieersike, ridder, ende Kervinc van Reymerswaleb, knape, maken kont allen luden dat wi belovet hebben ghesamender hant voer onsen here den grave den rentemeester van Zeeland, soe wie hi es, hem te betalen tote ons heren sgraven behoef vijf hondert ghemete ambochts in Scoudee die Clays Pieters soens waren, luttel mijn jof meer, die wi ghecoft hebben jeghens onsen here den grave vorseyt; van wilken ambocht wi beloeft hebben den rentemeester vorseyt tote sinen vermanen jofs sijns ghewarts boden te betalen alsoe veel gelts alse den rentemeester ende tween witachtighen luden met hem, die ghene side en draghen, denket dat redelijc ende moghelijc es, jof alsoe vele renten daer jeghens jarlijx of te rekenen van den renten die ons onse here die grave jarlijx ghegheven heeft, alse redelijc ende moghelijcc es na der vorwarde van den vorseyden ambocht. Vort soe hebben wi belovet vor onsen here den grave dat wi den monken van Crabbendike vrilike ende onghemoyt sullen laten ghebruken al goet ende erve dat si in dit vorseyde ambocht hebben.
In orconde desen brieve bezeghelt met onsen zeghelen. Ghegheven in Middelburchd tsonendaghese na sente Valentijns daghe int jaer ons Heren M CCC ende tiene.