Nicolaas Kervink van Reimerswaal, ridder, en Kervink heer Boudewijnsz. beloven dat zij de rechten van de graaf in diens ambacht van Reimerswaal zullen handhaven, de lieden in het bezit zullen laten van hun goed en zullen laten malen in de grafelijke molen, en dezen of degenen die in het ambacht komen te wonen niet onder hun eigen gezag zullen brengen.
In de marge vóór het begin van de tekst een aanvangsteken.
Het afschrift in B werd vermoedelijk vervaardigd naar A, het 'Papieren cartularium', en wel naar een tekst die toen nog aanwezig was in het aldaar nu verdwenen gedeelte f. 25-28 (zie de codicologische beschrijving van CA).
Wi Clays Kervinc van Reymerswalea, ridder, ende Kervinc seren Boudwijn son maken cont allen luden dat wi belovet hebben met desen brieve ende beloven in goider trouwen dat wi ons heren sgraven recht ende lude, alse verre alsi woenachtich sien binnen sinen ambocht tote Reymerswale, trouwelike ende vredelike houden sullen in allen besitte daer si in sien, ende tote ons heren sgraven molen te doen malen alse langhe als si in onser bevelinghe sien, ende dat wi niement die woenachtich sien in ons heren sgraven ambocht vorseyt an ons trecken en sullen noch benauwen onder ons te coemen noch te vreende tontfanghene, bi ghienen wilcore noch veeten die hem op legghende waren van ons jof van anderen luden, nu of hier namaels, al wart dat ons deser beveelnesse ontwaert worde; ende al wart dat wi dat deden, dat wise weder souden doen ontrumen van ons. Ende soe wat vreende die van buten comen willen binnen der vrihede van Reymerswale te wonen, dat wise alsoe reede ontfanghen sullen, sonder al archliste, in ons heren sgraven ambocht te woenen als in den onsen, altoes ons heren sgraven boden ende sijn recht te vorderen.
In orconde desen brieve bezeghelt met onsen zeghelen. Ghegheven tote Reymerswale des manendaghes ba Beloken Paesken int jaer ons Heren M CCC ende vijftiene.