Ermegarde, abdis van Elten, verklaart dat ten overstaan van haar en met name genoemde lieden van het gerecht heer Willem van Rees, ridder, 12 morgen land op de duinen in haar ambacht, geheten de Crosuert, heeft opgedragen aan graaf Willem III, welk goed hij van de graaf in leen zal houden.
Her Willem van Reesse.
In de marge, door andere hand: Ghelrea.
Er is geen reden om aan te nemen dat de abdis van Elten de paasstijl hanteerde (zie de Inleiding). Anderzijds geeft het overwegend West-Nederlandse taaleigen van de tekst grond aan het vermoeden dat een Hollandse klerk betrokken was bij de redactie van de oorkonde, in welk geval die voorjaarsstijl toch gebruikt zou kunnen zijn; de datum zou dan moeten worden herleid tot 1336 februari 19.
Vgl. nr. DE 76, in welke lijst van leenmannen van graaf Willem III dezelfde Willem van Rees ook voorkomt.
Wi Ermegaert vander ghenade Gods abdisse tot Elten doen cont allen dien ghenen die desen brief sullen sien of horen lesen dat voer ons quam int gherechte her Willaenb van Reesse, ridder, ende droich op dien eghendoem van tuelf morghen lands die gheleghen sijn op den dunen in onse gherechte, ende wilc land gheheten es de Crosuertc, eenen hoghen edelen manne Willaen dien grave van Hollandd, van Heynnegouwene, van Zielandf ende here van Vriesland, ende die her Willem van Reesseg houden sal ende zien rechte erven van dien vorscreven grave ende van sinen erven tot eeren rechten man leyne. Ende daer over waren her Jacob Hoetman priester, Johan van Seps, Wullinc van den Dunen, Ghisebrecht van dien Berghe als gherichtsh lude ende anders vele goeder lude.
Omme dat dit vast en stade blive so hebbe wi desen brief bezegelt met onsen zeghele. Ghegheven in jaer ons Heren dusent drie hondert ende vive ende dortich des manendaghes na sente Valentijns dach.