Graaf Willem III beleent heer Jacob van Benthem, proost van West-Friesland, met het goed Harnasch bij Delft dat hem daartoe was opgedragen door Jan van den Rijn van Koudekerk; voorts regelt hij de vererving van dit leen.
De Harnesse bij Delft.
Aan het eind van de tekst in de marge een horizontale streep.
Heren Jacob van Benten.
In de marge een kruis.
Wi Willaema grave van Heynnegouwenb maken cond allen ludenc dat voir ons quam Jan van den Ryned van Coudekerce ende droech ons op ende scoud quitef alsulc goed als hi van ons te leene helt dat gheheten es die Harnesse bi Delf toit heren Jacobs behoef van Benthemg, proesth van Vrieslandi, wilc voirseyde goed wi verlienenj heren Jacob voirnoemtk in zulkerl manieren: wair dat sijns ghebrake sonder wittachtighe boirte, dattet comen salm op heren Symon van Benthemn, sinen broeder, diet voirt van ons te liene houden zal; ende waer dat heren Jacobs voirscreven ghebrake ende hair Symon voirsproken doet waer, dit voirseyde goed te comen op siere ouste zuster die van wittachtigher boirte ghecomeno ware en die nu leftp, ende die salt voert van ons te leene houden.
In orkonde desen brieve bezegheld med onsen zeghelq. Ghegheven in die Haghe des sonnendaghes voir sinte Katerinenr dach in jaer ons Heren Mo CCCo acht ende twintich.
Per dominum comitem, dominum Willelmums de Duvenvoirde, Enghelbertumt receptorem et alios.