Graaf Willem III beleent Jan van Foreest met de 14½ morgen land in het ambacht Koudekerk die Herman van Zwieten hem daartoe had opgedragen, welk goed eerder door Marcelie, echtgenote van Screvel Jansz., ten behoeve van Herman was opgedragen; voorts regelt hij de vererving van dit leen.
Jan van Foreest.
Links in de bovenmarge, door dezelfde hand als het opschrift: Recht leen.
Jan van Foreest.
In de marge een kruis.
Over dit goed zie ook nrs. NH 314, 323 en 363.
Wi Willaema grave van Heynnegouwenb etc. maken cond etc. dat Harman van Zuytenc quam voir ons ende voir onse manne, ende droch ons op ende scaut quite toit Jans behoef van Foreest vijftiendalf morghen lands die hi van onsd ten rechten lene helt, legghende int ambocht van Coudekerkee in den f Laghen wartg ende hieten die Baten, binnen desen merken: ant zuytende die Gheer, an die westzide die Batelane, ant noirt ende die Orth endei an die oistzidej dat ambocht van Outshoirnek, ende dair Marseliel, Screvels Jans soens wijf, te voren voir ons hoir lijftocht of quite scouden hadde van dien selven lande tote Harmans behoef voirseyd, wilc land voirscreven wi verliet hebben ende verlien Janne van Foreest van ons te houden ten rechten lene; ende hebben hem sulke gracie ghedaen: wair dat sake dat hi storve sonder wittighen sone, dat dit land comen soude op sine outste wittighe dochter, ende die soud van ons houden ten rechten lene.
In orkonde etc. Ghegheven in die Haghe des manendaghes in die Paischdaghe int jaer ons Heren M CCC ende dortich.