Graaf Willem III erkent van Johan Meinard heer Wernersz., burger van Utrecht, 1.200 pond zwarten Tournois te hebben geleend en belooft die schuld vóór 1 augustus 1331 terug te betalen, en verplicht zich om bij niet nakoming daarvan met een aantal met name genoemde borgen in Utrecht in leisting te zullen gaan.
In de bovenmarge, door een andere hand: Precedit int jaer ons Heren M CCC ende dortich.a Dominus Jacobusb de Hant habet. Int bisdom van Utrecht.
De tekst is doorgehaald d.m.v. twee diagonale strepen.
Deze oorkonde is in A geschreven op een los inliggend blad, maar maakt, gezien de custode in de bovenmarge die terug verwijst naar het voorafgaande nr. UT 134, wel degelijk vanaf het begin deel uit van de primaire registratie. Uit de datering van de oorkonde blijkt dat deze chronologisch thuishoort tussen nrs. UT 130 en 131, zodat aannemelijk is dat het blad in gebruik is genomen toen men nog op het laatste blad van het voorgaande katern (f. 29) doende was met registrering. – De tekst is gecancelleerd, hetgeen blijkbaar is gebeurd vóórdat tussen wrs. maart 1336 en ca. maart 1340 het afschrift B is vervaardigd, want in dat duplicaat is de oorkonde niet gekopieerd.
Omdat het blad buiten de snede van de codex heeft gestoken, is de rechterzijde ervan afgebrokkeld, gevouwen en gescheurd, ten gevolge waarvan nogal wat tekst is verdwenen of slecht leesbaar is geworden. Het ontbrekende is aangevuld tussen rechte haken, waarbij een en ander kon worden ontleend aan de oorkonde nr. ZH 71, waarvan de tekst veel overeenkomsten vertoont met de onderstaande. Weinig steun geeft daarbij de uitgave door Van Mieris: deze heeft zijn tekst eveneens gebaseerd op A, waarbij hij nauwelijks meer kon lezen dan nu nog zichtbaar is; vermoedelijk verkeerde in de 18e eeuw de rechterrand van het blad in een vrijwel even slechte staat staat als tegenwoordig.
Wi Willaem grave van Heynnegouwenc, van Hollandd, van Zeeland ende here van Vriesland maken cond ende kenlic alle den ghene [die desen]e brief zullen zien jof horen lesen dat wi sculdich sien onsen goeden vriende Johanne Meynairde heren Wer[naers soen]f, borgher tUtrecht, of den ghenen die houder is des briefs, tuaelf hondert pond zuarter Tornoyseg, enen groeten [coninx Tornoyse] voer sestien penning ende enen goeden Hollanschen voer twe penninghe gerekent, die hi ons an reden penn[inghe gheghevenh] ende ghelient hevet, te betailen hem jof den ghenen die houder is des briefs binnen der stat van [Utrecht op sente] Pieters daghe ad vinculai, als nu sente Pieters daghe ad vincula naest comende over een jaer. Waer [dat wi des] niet en daden, so sel wi ende onse borghe die wi hier op hebben gheset mit ghesamender hant ende [elc voer al], eersame lude alse een eersaem vader in Gode haer Jacob bi der ghenaden Gods biscop van Zuden, h[aer Heynric] van Loenresloete, bi der selver ghenaden deken tot sente Johan tUtrecht, haer Gheraerd here van Voerne, [borchgrave] van Zeeland, haer Jan here van Arkel, haer Ghisebrechtj here van IJselsteyne, haer Sueder here van Abcoude, haer Arnoud [van] Hoeclem, haer Jan van Polanen, haer Willaemk van Duvenvoirde, ridders, Hubrecht die Scenke en Otte van Hoec[lem, knapen] te maninghen Johan Meynairts voirs. joftes ghenen die houder is des briefs of sijns boden in comen so[nder weder] segghen; also so wie dat erst ghemaent wort die sal erst in comen tUtrechtl in ene herberghe daer on[s Johan] Meynairt voirs. jof die ghene die houder is des briefs of sijn bode in wijst, aldaer des daghes rec[ht mael]tide te eten, ons selven te winnen, dane niet te sceyden, noch onser en ghene mach dane sceyden noch quite w[esen] sinen anedele van deser voerghenoemder scout, dese voerseyde penninghe en sijn Johan Meynairde voirseyd jo[f den ghenen] die houder is des briefs vol ende al betailt mit den den coste dien hi dade omme ons ende onse borghe int[e manen]. Ende so wie van ons dan laghe voer ander scout jof selve niet leysten en mochte, si wijt Willaem grave [van Heynnegouwen], principael saecwoudem voirs., so sel wi voer ons dan legghen twe ander goede ridder; is hi baenro[ts so sel] hi voer hem legghen enen anderen goeden ridder; is hi prelate ofte ridder so sel hi voer hem dan leggh[en twe] ander goede manne; ende is hi knape so sel hi voer hem dan legghen enen anderen goeden knape. Ende waer dat s[ake dat] enich van onsen voers. borghen n hieren binnen storve, dat God verbieden moete, so sel wi Willaemo gra[ve van] Heynnegouwenp, principale sacwoude voirs., setten ene anderen goeden man in des gheens stat die ghestorven ware, die a[lso] god is alse die ghene was die ghestorven wartq, binnen viertien daghen na sire doet; of wi Willaem gra[ve van Heynnegouwen.], r principael sacwoude voerseyd, ende die ghene die van onsen voirs. borghen te live bleven sellen da[er] voer incomen leysten alse voerscreven is, also langhe oucs wi Willaemt grave van Heynnegouwenu, principael sacwo[ude] voirs. enen anderen goeden borghe hebben gheset in des doden stede. Ende war dat sake dat yeman[t] van ons hier of sijn trouwev verbrake, dat God verbieden moete, daer mede en moghen hem die ander niet besc[udde]n noch Johan Meynaird voers. of de ghene die houder is des brieves, en is nimant sculdich trouweloes te scelden noch verwinnen mit enighen rechte, hine wilt doen, noch men sels hem niet verghen. Alle de[se] vorwarden gheloven wi Willaemw grave van Heynnegouwenx, principal sacwoude voirs., ende wi Jacob bi der ghenade[n Go]ds biscop van Zuden, Heynric van Loenresloetey, bi der selver ghenade deken tot sente Johan tUtrechtz, Gheraerda' here van Voirne, borchgrave van Seelandb', Johan here van Arcle, Ghisebrechtc' here van IJselsteyne, Zueder here van Abc[o]ude, Arnoud van Hoeclem, Johan van Polanen, Willaemd' van Duvenvoirde, ridders, Hubrecht die Scenke ende [O]tte van Hoeclem, knapen, borghen voerghenoemd, mit ghesamender hant ende elc voer al mit goeden trouwen ende sonder alrande archheyte' vast ende ghestade te houden ende te voldoene.
In orkonde des brieves etc. Ghegheven int jaer ons Heren M° CCC° f' ende dertich op sente Lourens avond.
- graaf Willem III
- Henegouwen
- Holland
- Zeeland
- Friesland
- Johan Meinard heer Wernersz., burger van Utrecht
- stad Utrecht
- heer Jacob, bisschop van Zuden
- heer Hendrik van Loenersloot, deken van Sint Jan te Utrecht
- heer Gerard heer van Voorne, burggraaf van Zeeland, ridder
- heer Jan heer van Arkel, ridder
- heer Gijsbrecht heer van IJsselstein, ridder
- heer Zweder heer van Abcoude, ridder
- heer Arnoud van Heukelum, ridder
- heer Jan van Polanen, ridder
- heer Willem van Duivenvoorde, ridder
- Hubrecht de Schenk, knaap
- Otto van Heukelum, knaap