Graaf Willem III vergunt heer Otto heer van Asperen dat deze het huis Lingestein en een ernaast gelegen huis en hofstede met 5 morgen land, welke deze van hem in leen houdt, in achterleen uitgeeft aan diens zoon Pieter van Lingestein; voorts regelt hij de vererving van dit leen.
Ten gevolge van muizenvraat aan de bovenhoek van het blad is enig tekstverlies opgetreden.
Idem Petrus.a
Vgl. het voorafgaande nr. UT 158.
[Wi W]illemb gravec van Heynnegouwend etc. maken cond etc. dat bi onser e consente ende wille is [dat her]e Otte here van Asperenf dat huys te Linghensteyne, dat in die Linghen steet an doversteg [side] van Asperenh, ende een huys ende een hofstat met vijf morghen lands die den voirghenoemden huse [na]ist geleghen sijn an die side van Eccoye, dat hi van ons houd, mach voirt verlien Peter [v]an Linghensteyne, sinen sone die hi bi Eszen heeft, in alle den rechte dat hijt van ons houdt; ende wair dat Pieter voirnoemd storve sonder wittelic gheboirte, soe macht comen op sinen outsten broeder van der selver gheboirt, ende voirt te bliven ende te comen op wat gheboirt, est sone est dochter, die hi bi Eszen heeft jof hier namails crighen mochte.
In kennissen deser ding beseghelt met onsen seghele. Ghegheven int jair ons Heren M CCC drie ende dortich op den Paisch avond.