Gijsbrecht uten Goye, burggraaf van Utrecht, knaap, belooft zich te zullen onderwerpen aan de uitspraak door heer Willem van Duivenvoorde en Hubrecht de Schenk in het meningsverschil tussen hem en graaf (Willem III) met betrekking tot een geldbedrag in verband met de belening door de graaf aan hem van zijn huis en gerechten.
Gijsbrechta voirscrevenb.
Vgl. nrs. UT 156, 157, 160 en 161.
Allen den ghenen die desen brief sullen sien of hoeren c doe ic verstaen Ghisebrechtd utene Goye, borchgrave van Utrechtf, cnaep, dat ic beloft hebbe haren Willaemg van Duvenvoerdeh, minen here, ende Hubrecht den Sceynkeni, minen lieven neve, alse in wat gheweghe dat sijt segghen tuschen minen here van Hollandj ende mi alse van dat ic mijn huus ende mijn gherichten van hem ontfanghen hebbe, alse tuschen hondert pond suart ende enen penninc, dat ic dat Ghisebrechtk voirs. houden sel.
In orconde desl briefm beseghelt met minen seghel. Ghegheven int jaer ons Heren M CCC° ende XXXIII des eerstenn vridaghes na Paschen.