Graaf Willem IV vergunt Gerard Alewijnsz. en diens zoon Alewijn dat, wanneer zij zouden overlijden zonder wettige zoon, Gerards leengoed zal mogen vererven op de oudste dochter van een van hen, en dat de jongere dochters het van haar in recht leen zullen houden, gelijkelijk verdeeld.
Gerrit Alewijns sone.
Een streep door het begin van de tekst.
Willem grave van Heynnegouwena etc. maken cond allen luden dat wi Gherardb Aelwijns sone ende Aelwijn zinen sone sulke gratie ghedaen hebben: wair dat si storven zonder wittachtighen soen te laten, dat alsulc leen ghoet alse Gherardc voirscreven van ons ten rechte lene hout comen soude up Gherards of up Aelwijns wittachtighe dochter, ende dat sine jonghere dochteren dat ghoet van der outster dochter houden zullen, elc effen veel, ten rechten lene.
In orconde desen brieve beseghelt mit onsen zeghele. Ghegheven in den Haghe des dinxendaghes voir sinte Lambrechts dach int jair ons Heren M CCCo vive ende viertich.