Otto heer van Cuijk beleent ten overstaan van zijn leenmannen heer Gijsbrecht heer van IJsselstein met de nader omschreven goederen langs de IJssel die diens voorouders al van de zijne in leen hielden, en die de laatsten op hun beurt van het Sticht Utrecht hielden als vrije heerlijkheid van het Rijk.
Leen; idema vanden here van Kuyc.
In de marge twee kruisjes.– Onder de tekst, door een latere hand: Item de eodem libro b EL 11, folio 21.
De verwijzing door de latere hand naar het register EL 11 (het grote register Utrecht) betreft waarschijnlijk nr. UT 112 (hoewel die tekst aldaar op f. 20v staat); dit betreft een oorkonde d.d. 27 januari 1327, waarin Otto heer van Cuijk al zijn goederen in het Sticht en in de heerlijkheden van Amstel en Woerden verkoopt aan graaf Willem III.
Alle den ghenen die desen brief zullen sien of horen lesen doe wi verstaen Otte, here van Kuyc, dat wi verleent hebben ende verlien heren Ghijsebrechtc, here van Yselsteynd, alsulc ghoet alse sijn oudere van onsen ouderen ghehouden hebben ende ons tot hair hebben ghebracht ende ghehouden van den Ghestichte van Utrechte, dat is te verstane up die ene zide van der Ysele van Opburen neder tot Snodelhoec ende up die ander zide van derf Ysele van den Ouden Gheyne neder tote Fellenoirde, ende in die Ysele, hoghe gherechte ende laghe, putte ende pale, vischerien ende weerde, ende alle upcomingheg te water ende te lande die zijn ofte vallen moghen binnen desen voirghenoemden palen ende al dat tot eenre vrye heerlicheden behoert, want onse oudere tot haer hebben ghebracht ende ghehouden van den Ghestichte van Utrechth also vrye alse tGhestichte voirghenoemt voerd hevet ende hout van den Rijke. Ende hier over waren onse manne alse her Willemi van Mille ende her Jacop van Mierlair, riddere, ende anders vele goeder lude.
Ende dit ghesciede tote Woudrichemj. In orconde etc. Ghegheven als men scrijft XIX, des woensdaghes na Alre heyligher misse.