Graaf Willem III doet uitspraak in een geschil tussen enerzijds de vrouwe van Veere, weduwe van heer Wolfert (II van Borsele), en anderzijds heer Gerard van Heemskerk voor de vrouwe van Wissenkerke, over de goederen van heer Jan Mulard, waarover hij al eerder uitspraak had gedaan; hij stelt zich borg voor de financiële naleving van dit zeggen.
Een zeggen tvusschen dena vrouwen vander Vere ende der vrouwen van Wissekerkeb.
Dezelfde oorkonde staat later in de registers Zeeland nog twee maal afgeschreven, onder nrs. ZE 47 en 467. De tekst aldaar is vrijwel identiek aan de onderhavige kopie; het belangrijkste verschil is het woord bewisen, dat in beide andere belien luidt. Voorts heeft nr. 47 een dienstaantekening. In de annotatie van de onderstaande tekst verwijzen de siglen D en E naar die latere afschriften onder nr. ZE 47, de siglen F en G naar de kopieën onder nr. 467.
De bovenstaande datering is gebaseerd op de veronderstelling dat de paasstijl is toegepast. Zie de Inleiding. De datering geeft evenwel een moeilijkheid: alle afschriften behalve C geven als jaartal zeventiene, en dat zal dan wel de tekst in de oorspronkelijke oorkonde zijn geweest, en mogelijk ook in het verloren register A. Volgens deze lezing moet de oorkonde worden gedateerd op 29 maart 1318. In afschrift B heeft evenwel een contemporaine hand het jaar gecorrigeerd tot zestiene, hetgeen leidt tot de datering 9 maart 1317; dit is een waarschijnlijker datum, gelet op de omringende oorkonden nrs. ZE 2-6 en 8-14, die alle in februari-maart 1317 zijn uitgevaardigd. (Overigens staat in B in het volgende nr. ZE 8 eveneens het jaar 1317, en ook daar is het verbeterd tot 1316.) Ook in het itinerarium van Willem III komt 1318 minder goed uit, hoewel dit niet onmogelijk is: in dat jaar was de graaf op 8 maart in Brussel, op 20 maart in Mons, en vervolgens op 15 april in Keulen.
De onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift B.
Wic Willaemd grave van Henegouwene f etc. maken cond allen ludeng dat wi gheseyt hebben eenh segghen twisken onser liever suster der vrouwe van der Vere die heren Wolfaerdsi wijf was, daer God die ziele of hebbej, an die ene zide, ende heren Gherardek van Heemskerkel m van der vrouwen weghen van Wissenkerken an die ander zide, alse van dieno goede van heren Jans Mulaerdsp weghen daer wi eenq segghen of gheseyt r hadden van heren Wolfaerdes voernoemd ende van heren Gherardet van Hemskerkeu bi moede bede derv partien: dat wi segghen der vrouwe van der Verew onser suster te gheldene ende tebetaelne heren Gherardex van Hemskerkey voer alsulc goed alse daer wi een segghen of seiden twischen den partien voernoemdz CCC lb.a' Hollandscherb' penninghe, enen groten coninx Tornoysec' voer VIII d. gherekent, jofd' payment dat daer jeghens ghengghe ende gave es, ute ghenomen alle des kints goet dat heren Janse' Mulaerdsf' was, daer die vrouwe van Wissenkerkeg' een mombaer of esh'; te betalen dese CCC lb.i' voernoemdj', C lb. achte daghe na Paeschen endek' C lb. achte daghe na sinte Jans missel' ende C lb. achte daghe na sinte Baven daghem'n'. Ende voer dese CCC lb. voernoemd so bewiseno' wi ons te wesenp' een recht borghe, ende beloven te betalen jof doen teq' betaelne dese CCC lb. voernoemdr' tote desen daghen voerscreven; ende ware dat sake dat haer Gherards' van Hemskerket' niet u' betaeltv' en worde noch w' selve en betaelden tote desen voernoemdenx' daghen alse voerscreven es, wat scade jof waty' coste datz' heer Gherarda'' voernoemd daer omme dede dien belovenb'' wi hem opc'' d'' te rechtene'' met den hoeftghelde, hem dien scade ende dien cost te gheloven bi sinen simplen woerden sonder enich wedersegghen.
In orkonde desen brievef'' etc. Ghegheven teg'' Middelburchh'' des woensdaghesi'' voerj'' Midvastenk'' int jaer ons Heren M CCC ende zestienel''.