Graaf Willem III verklaart dat de abt van Middelburg hem net als de andere ambachtsheren van Zeeland een bede van 4 groten per gemet heeft toegekend over zowel het vrije als het bedeplichtige deel van zijn ambacht alsmede over zijn grondbezit dat krachtens grafelijk privilege bedevrij is, maar dat dit een gunst was en niet een grafelijk recht.
Den abt van Middelburcha.
In de marge, door de schrijfhand: R(egistrata), en eronder, door dezelfde hand: Zeellandb.
Die abt van Middelborchc.
Onder de tekst, door andere hand: Concordatus.
Deze oorkonde is in het register A op een later tijdstip ingeschreven; zie de kopnoot bij het voorafgaande nr. ZE 253. De onderhavige tekst is in de registers A en B door dezelfde hand 3D opgetekend, hoewel niet in één zitting; de registratie in A is met fijnere pen dan die in B. Het is niet uit te maken welke van beide optekeningen de oudste is.
Wi Willaemd ..grave etc. maken cond allen luden. Want onse lievee ende ghetrouwe vriend die abt van Middelburchf, omme noedzaken ende groten last die wi nu hebben, gheliken onsen anderen heerscippe van Zeellandg ghegheven hevet van onser bede vier grote van den mete van sinen vryen ende van sinen ambocht ende van sulken vryen als hi hevet van onsen vorders ende van ons met hantvesten, zoe willen wi dat cond si dat niet en es van ghenen rechte mar van goeder jonste ende vrienscippe die hi tote ons waerts hevet, ende behouden al sijns rechts ende alle sine handvesten die hi hevet van onsen vorders ende van ons; sonder archlist.
In orconde etc. Datum in vigilia Omnium sanctorum anno Domini Mo CCCo vicesimo tercio.