Graaf Willem III verklaart dat voor hem in de (hoge) vierschaar te Middelburg is aangetoond dat Hugo zoon van Hendrik Doedijn Oomsz. voor driekwart edel is.
Henric Doedijn Oems z.
Vgl. nr. ZE 437, een oorkonde van dezelfde datum over dezelfde kwestie, maar zonder de passage over Hendrik Arnoudsz., daarentegen met een dienstaantekening.
Wi Willaema grave van Heynnegouwenb etc. maken cond allen ludenc dat Hughe Heynric Doedijn Oems soens sone voir ons bekennet es ter vierscaren in Middelburchd met wareden ende met vonnesse drie vierendeel edeldoms: een vierendeel van ver Gheylen Heynrixe ute Lieversdijc ziere moeder moeder, ende een vierendeel van Doedijn Oem sijns vaders vader. Voirt was bekennet met sgraven Florens brieve dat Heynric Arnouds zone een edel man wasf, ende dair toe waren gheset Jan Symon Hughe Kindsg soens sone ende Willaemh Reymaersi sone omme rekeninghe te horen hoe na mach hi Hughen voirseyt was; dair vonden si dat zi waren onderlinghe achter zusterkint, ende op die rekeninghe dede si hem drien ute denj vierendeel van dien menen maghen sweren dat Hughe metten rechte ute dien vierendeele boren mochte een vierendeel edeldoms.
In oirkonde etc. Ghegheven in Middelburchk des dinxendaghes na Paisken int jaer ons Heren M CCC zeven ende twintich.