Graaf Willem III beleent een aantal genoemde mannen met de ambachten die zij nu houden in het Quaelambacht; voorts regelt hij de vererving van die lenen.
Idem.a
Vgl. nrs. ZE 502, 506 en 509.
Wi Willaemb grave van Heynnegouwenc etc. maken cond allen ludend dat wi ghegheven hebben ende gheven med desen brieve Mathizee Rengersf sone, Clayseg sinen broeder, Jan Wissen sone, Gillijsh sinen broeder, Hoebuic Heldecopsi sone, Pieter Hughenj zone, Dankardk Jacobs sone ende Jacob sinen broeder, Hughe Jans sone, Hughe des Hontsl kindere, Harnoutm Claesn sone ende Wiskino Jans sone alle dat ambocht dat si nu ter tijd hebben binnen Qual ambocht, heimp ende horenq nacomelinghen te houdene van ons ende van onsen nacomelinghen te leene in al dustanigher manieren: soe wanneer datter enich storve sonder wittachtighen soene, zoe soudet bliven op den outsten ende op den naesten manhoeft, toit achtersusterkind jof daer binnen des gheens dier storve.
In orkonde etc. Ghegheven in die Haghe des manendaghes voir sinte Katerinen dach int jaer ons Heren M° CCC° acht ende twintich.
Per Willaemr camerlincs et Mathiam Rengheri.
- graaf Willem III
- Henegouwen
- Mathijs Rengersz.
- Nicolaas broer van Mathijs Rengersz.
- Jan Wissenz.
- Gillis broer van Jan Wissenz.
- Hoebuic Hellekoopsz.
- Pieter Hugenz.
- Dankard Jacobsz.
- Jacob broer van Dankard Jacobsz.
- Hugo Jansz.
- Hugo de Hond (de Hout?)
- Arnoud Nicolaasz.
- Wissekijn Jansz.
- Quaelambacht
- Den Haag
- heer Willem van Duivenvoorde, kamerling