Graaf (Willem III) doet uitspraak na een misdaad die de poorters van Ammers hadden gepleegd jegens Heinekijn Nicolaasz., bode van Mathijs de baljuw.
Deze tekst heeft in het register geen eigen volgnummer.
Deze ongedateerde uitspraak, die vermoedelijk nooit in de vorm van een oorkonde is uitgevaardigd, staat in het register Zuidholland tussen twee te Dordrecht uitgevaardigde oorkonden d.d. 1323 juli 1 resp. juli 2 (nrs. ZH 130 en 132). Blijkens het itinerarium van graaf Willem III was hij ook op 3 juli nog in die stad. Het is waarschijnlijk dat dit zeggen tijdens dit verblijf is gedaan.
De onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift B.
Dit es mijns heren segghen van der poirtera van Ammersb alse van der mesdaet die si deden ane Heynekaync Clays sone, Mathijs des balius bode.
In den eersten zullen si gheven Heynekijn Clays soned voirs. voir sinen vreyse ende dat si op hem mesdeden X lb. Tornoysee te betalen.
Item zullen si gheven minen here hondert pond Hollandsf toit mijn heren vermanen. Ende die zullen ghelden alle die ghene die nu poirters sien ende die ghene die porteren waren ter tijt doet gheviel, ende anders niemand; want worder achter desen dach yemant porter, dien soudeng hier of niet ghelden, ende warer nu daer enich poirter jof die porter gheweest hadde doe die verboirnisse gheviel ende sijn poirterssciph opi ghegheven hadde of op ghevenj wilde, die zal sonder sparen zijn aendele van deser verboirnissen betailen alsoe vroe als hi sine poirterscip op ghevetk.
Dit waerd overeen ghedraghen ende gheseyd.