Graaf Willem III bevestigt in een cedel, gestoken door een een handvest (betreffende een schenking van goederen door de heer en de vrouwe van Putten en van Strijen aan hun dochter jonkvrouw Aleid, echtgenote van Boudewijn van Praet), dat genoemd handvest is bekrachtigd met zijn zegel.
Die goede van Putte.
Het opschrift is d.m.v. een verticale haal in de marge verbonden met de oorkondetekst eronder.
Vgl. nr. ZH 239.
Dit is van joncfroua Aliten goede, Boudijns wive van Praet, also als se die here ende die vrouwe van Putb ende van Strien, haer vader ende haer moeder, goeden.
Wi Willaemc grave etc. maken cont allend luden dat wi kennen met deser sedule, bezeeghelt mit onsen zeghel ende ghestoken es doir dese hantveste, dat onse zeghel is dair die hantveste voirscrevene mede bezeghelt is.
Ghegheven te Sintef Gheerden berghe des donresdaghes na sinte Jans dach middezomer int jaer ons Heren Mo CCCo ses ende twintich.
Per Willaemg camerlinc.