Optekening van een verklaring door lieden uit Niervaart omtrent een oorkonde met een schenking aan het klooster Oostbroek van goederen nabij Oud-Gastel, en onenigheid van de monniken met de heer van Strijen.
Dat cloester te Oestbroec.
In de marge een kruis.
De (Latijnse) oorkonde van Vastraad Scherebaard en zijn vrouw Sofia, die in deze optekening in verkorte vorm en vertaling wordt geciteerd, dateert van het tweede kwart van de twaalfde eeuw; zie de editie ervan in OHZ. Over de datering van de notitie zelf kan slechts worden gezegd dat die tot stand is gekomen vóór de kopiëring ervan in het primair register A, wat gezien omringende oorkonden circa augustus 1326 zal zijn gebeurd.
Dit hebbic verstaen van luden van der Niewervaerta, die soude ic wel doen sprekeb haddijsc te doene, dat sij hoerden haren vader segghen dat sij enen brief zaghen aldus sprekende van ouden tijde.
Ic Fastraet Skerekaerd ende mijn wijfd Zophiee hebben ghewandelt onsen leven ende sijn ghevallen in en beter, wair bi dat wi ghegheven hebben in almosnef den cloestre van Oesbroukeg al dat leeght binnen desen palen: dat es van der Opperster mere ten hoghen Alderberghe, van den hoghen Alderberghe up Dorlechtenh venne, van der Dorlechten venne up Hoemaerleedei toten Botervleetej.
Ende omme die meere zekerhede hebben wi ghebeden den grave Diedrick dat hijt ghecomfermert heft etc.
Binnen desen palen soude licghen Gastelel ende Barleboschm ende die monekehofn te Louvendoncho etc. Ende oec es luden te ghedinken die noch leven dat die here van Stryenep dede onsecghen die moneke omme dat si sijn goet bezaten, ende dat si haeren pais jeghen hem maechten omme CC lb., mids bede van den here van Breedaq ende van anderen vreenden diet verbaden den her van Striener.