Graaf (Willem III) beleent Didde Emmenz. van Stolwijk met een hoeve land in Schonauwen ter grootte van ongeveer 12 morgen, welke goed hem werd opgedragen door Nicolaas Overstout uit Bergambacht, die het van hem in leen hield.
In de spatie tussen de onderhavige tekst en het voorafgaande nr. ZH 390 staat Didde Emm (de laatste m met een stok te weinig), het geheel uitgeveegd.
Didde Emmen soen van Stolwijc.
Deze tekst heeft slechts gedeeltelijk de redactionele vorm van een oorkonde. Met name het begin is opgesteld als een informele notitie, en ook het Gedaen waarmee de datumregel opent wijkt af van het gangbare oorkondedictaat. Waarschijnlijk zijn de twee hier beschreven rechtshandelingen nooit vastgelegd in een formele oorkonde.
In de samenstelling dweer ree (A), dweerree (B), zal het eerste lid moeten worden verstaan als dweers, 'dwars', terwijl met ree een grensscheiding kan worden aangeduid.
Clays Over stouta uyt Berchambocht hevet minen here op ghedraghen ende quite ghescouden ene hoeve lands die groet es jeghens twaelf morghen, legghende in Scoenouwen tuischen tland dat Willaemb Beckefoirt van minen here houd op die westzic, Wouter Wouters f.d op die oistzide, die dweer roee opt zuytende ende Scoenouwen wech opf noertende, die hi van minen here te lene helt; wilkeg hove lands voerscreven mijn here verliet hevet Didden Emmen sone van Stolwijc van hem te houden ten rechten lene.
Ghedaen te Woudrichem op sente Marien Magdalenen dach int jaer ons Heren Mo CCCo een ende dortich.