Graaf Willem III verleent een keur en enkele voorrechten aan de leenmannen en lieden van Zwijndrecht.
Zuindrecht.
In de marge een kruisje.
De editie in ChHZ is mede gebaseerd op een andere tekstoverlevering dan die via de registers; enkele inhoudelijke varianten uit die editie worden daarom in de noten aangegeven (de lezingen genoemd in de noten c, j en k zijn overigens vermoedelijk corrupt).
In de eerste bepaling is niet geheel duidelijk of het gaat om herstel van doorgebroken en aangetaste dijken (de 'wale' en 'schore') aan beide zijden van de Zwijndrechtse waard, of om bedijking en afdamming aan twee zijden van de Waal (de waterloop tussen de Zwijndrechtse en de Riederwaard) en een niet te lokaliseren water Schore. Bekend is dat de Zwijndrechtse waard in 1322 overstroomde en in 1332 werd herdijkt. Zie Beekman, Wateren van Nederland, p. 230, s.v. 'Waal' (aldaar ook over de 'egensprengen', 'voormalige buitengronden').
Een deel van de onderstaande bepalingen wordt ook al gevonden in de door graaf Willem III op 14 januari 1332 uitvaardigde overeenkomst betreffende de uitgifte van Zwijndrecht ter bedijking; zie nr. ZE 583.
Zie ook het volgende nr. ZH 424.
Wi Willema grave etc. maken cond etc. dat wi onsen mannen ende luden van Zwijndrechtb hoirre voirwairden die si jeghens ons hebben zomme verclairsenc ende dair toe alsulke gratie doen als hier na ghescreven staet.
1. In den eersten sullen wi die wale doen dijcken met onser cost ghelike den scored, an beyden siden.
2. Voirt die ambochts heren van Zwijndrecht sullen hebben tgheleyte van den luden ende den multerf.
3. Ende al dat ambocht sal herevairt ghelden, ende mit der eenre helft salmen ons dienen ende die ander helft sal theerscip behouden; ende binnen den eersten zeven jaren en salmenre negheene herevairt of varen.
4. Voirt sal dit land altoes vry bliven van beden, van ghifteng ende van allen anderen oncoste; ende die tiende van den lande sullen wi behouden, dats te weten den elften scoyf ende dat elfte lam.
5. Voirt alle uytdijcke an tland sullen den ambocht volghen.
6. Voirt negheen poirter noch man van buten sal in Zwijndrecht land noch goed hebben, het en sal scot ende herevairt ghelden, ende al rechts pleghen ten Zeeussen rechte ghelike den ghenen die in Zwijndrecht wonen.
7. Voirt gheven wi hem die roede van Scouden ende dair toe die helft van dat die Putsche roede langher es dan die roede van Scouden, hoir land mede te meten ende onsen pacht mede te betalen.
8. Voirt sullen die veren onse wesen.
9. Voirt sullen alle eeghesprengheh den ambochte volghen sonder pacht na den Zeeussen rechte, sonder archlist.
10. Voirt sullen dat ghemeene heerscip van Zwijndrecht koren maken moghen van scuttinghen, van scaden ende van vechters boeten ende anders des ghemeens lands oirbair dat jeghens onse recht niet en draghet, sonder archlist, tote tien scellinghe Hollandsi toe.
11. Voirt sullen die van Zwijndrecht tollen vry varen met hairs selves korene dat hem selven in Zwijndrecht wasset.
12. Voirt ghevielt dat een wail brake in Zwijndrecht in eenen gheloveden dijcke jof dat inlaghe behoevede in de lande, dat soude dat ghemeene land dijcken vier roedenj breet beloipender airden, tien voete hoech, ende boven tien voete breet; ende dair tenden soudet dijcken die ghene des die gront mit eene rechte ware.
13. Voirt sullen wi die kercke ende die costerienk van Zwijndrecht gheven bi goeddencken des heerscips alsoe verre als sijs alle in een draghen binnen den eerste zes weken dat verscenen es; ende droghen sijs niet over een, soe mochten wi se gheven dien wi wilden.
14. Voirt en sal men negheen recht in Zwijndrecht hantteren, noch gheestelic noch wairlic, anders danne dat Zeeusse recht ende na der Zeeusser kore alsmen recht in Zeeland.
15. Voirt sal dat ghemeene heerscip van Zwijndrecht alle jare eenen dijcgrave kiesen binnen den acht daghen van Payschen; jof draghen sijs niet over een, soe sullen wi hem selve eenen zetten binnen viertien nachten dair na; ende immer die binnen den lande ghegoed es, sonder archlist. Ende diel sal gheswoirnen maken ende of ende an doen alst hem oirbair dencket.
16. Voirt die vischerien in den diepen ende in den slusen van Zwijndrecht sullen onse wesen; mair in die sluse salmen alsoe vischen datter tland niet bi bescadet en wordet, ende dat te besceyden bi den dijcgrave ende die gheswoirne van den lande van Zwijndrecht bi hoiren eede.
Ende op aldusdanighe voirwairden zoe sullen si ons gheven van elker morghen lands zes scellinghe Hollandsm sjairs, sonder archlist, te betalen alle jare die eene helft te Kersavonden ende die ander helft te meye na die note.
In orkonde etc. Ghegheven toit Senteo Gheerden berghe des sonnendaghes na onser Vrouwen dach te midden oichste int jair ons Heren M CCC twee ende dortich.
- leenman
- overeenkomst
- verklaring
- gunst
- waal
- bedijken
- dijkonderhoud
- onkosten
- ambachtsheer
- geleide
- mouder (korenmaat)
- ambacht
- heervaart
- betaling
- dienst
- bede
- schenking
- tiende
- korentiende
- lammertiende
- buitendijks
- poorter
- goederen
- schot
- recht
- inwoner
- roede (lengtemaat)
- opmeting
- pacht
- veer
- egenspreng
- keur
- schutting
- schade
- vechten
- boete
- gemene land
- oorbaar (voordeel)
- tolvrijheid
- koren
- inlaagdijk
- voet (lengtemaat)
- kerk
- kosterij
- patronaatsrecht
- klooster
- canoniek recht
- wereldlijk recht
- dijkgraaf
- kiezen
- Pasen
- aanstelling
- gezworen
- visserij
- diep (water)
- sluis
- eed
- morgen (landmaat)
- Kerstmis
- meimaand
- oogst
- Maria hemelvaart