Provinciaal Gerechtshof van Limburg (1842-1861)
In het bestand zijn de volgende functies opgenomen:Toelichting:
Institutionele toelichting Provinciaal Gerechtshof van Limburg (1842-1861)
Naam:
Provinciaal Gerechtshof.
Datum oprichting:
De grondwetten van 1814 en 1815 stelden een gerechtshof in elke provincie in het vooruitzicht. Dit werd uitgewerkt in de wet op de rechterlijke organisatie van 18 april 1827 (Staatsblad nr. 20), herzien 25 april 1835 (Staatsblad nr. 10). Er waren aanvankelijk negen provinciale gerechtshoven: te Groningen, Friesland, Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Drenthe. Bij wet van 26 mei 1841 (Staatsblad nr. 66) werd bepaald dat dat er elf zouden worden: Limburg kwam er bij (Staatsblad nr. 17) en Holland werd gesplitst in Noord- en Zuid-Holland (Staatsblad nr. 16). Op 10 oktober 1841 (Staatsbladen 43 en 44) werd bepaald dat deze hoven per 1 januari 1842 gingen functioneren.
Datum opheffing:
[De Hovenwet van 10 november 1875 (Staatsblad nr. 204) hief de provinciale gerechtshoven met ingang van 1 januari 1876 op en verving ze door vijf gerechtshoven.]
Vestigingsplaats:
Maastricht.
Samenstelling:
In 1842: 9 raadsheren, waaronder een president en een vice-president, een procureur-generaal, een advocaat-generaal en een griffier.
Zittingstermijn:
De benoemingen waren voor het leven. Ontslag was niet mogelijk dan op eigen verzoek of bij rechterlijk vonnis.
Benoeming/verkiezing:
De koning benoemde een raadsheer uit een nominatie van drie personen, opgesteld door de Provinciale Staten; de Staten kregen een aanbevelingslijst van zes kandidaten, door het Gerechtshof opgesteld.
De president en vice-president werden door de koning uit de leden (de raadsheren) benoemd.
De koning stelde de ambtenaren van het openbaar ministerie en de griffie aan.
Aanvangs- en einddatum in het Repertorium:
De begindatum is de datum van het benoemingsbesluit. Als begindatum van de eerste bezetting in 1838 is de datum van beëdiging en installatie aangehouden. De einddatum is de datum van overlijden of van het ontslagbesluit.
Bronnen:
NA, Justitie (2.09.01) nr. 5020A (processen-verbaal installatie van gerechtshoven, rechtbanken en gerechten in september 1838; Utrecht ontbreekt); Hoge Raad (2.09.28) nr. 142 (rechterlijke benoemingen tot 1847, m.u.v. 1843 en 1844); nr. 683 (benoemingen en eden, 1845-1856); Justitie (2.09.01) nrs. 5325-5414 (bezoldigingsregisters rechterlijke macht; gedeeltelijk niet raadpleegbaar); Algemene Rekenkamer, Vaste Posten (2.02.09.04) nr. 700 (handgeschreven lijsten met namen van leden, functie, data van besluiten en soms overlijdensjaar; soms incorrect).
Naamlijst:
Jaarboekje van de regterlijke magt, in het Koningrijk der Nederlanden (Gorkum sedert 1839).
Literatuur:
-Beks, G., en H.J.P.G. Kaajan, 'Een geschiedenis van de rechterlijke organisatie', in Idem, Berecht en gestraft. Een geschiedenis van de rechterlijke organisatie en de strafinstellingen, 1813-1993 (Den Haag 1994) 34-53.
-Pieterman, R., De plaats van de rechter in Nederland 1813-1920. Politiek-juridische ideeënstrijd over de scheiding van machten in de staat (Arnhem 1990).
-Pinto, A. de, Handleiding tot de Wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie (2 dln; 's-Gravenhage 1844).