Verzekeringsfondsen

 
English | Nederlands

Sociƫteit Wanneer men alle zorg, tot mensche nut besteedt

Gegegevens

Naam Sociƫteit Wanneer men alle zorg, tot mensche nut besteedt
Plaats Rotterdam
Provincie Zuid-Holland
Aard onderling
Datum 1783-1874 (laatste vermelding)
Jaar van oprichting 1783
Laatste vermelding 1874
Bestaansduur > 50 jaar
Ziektekosten ja
Begrafenisgeld ja
Leden
Jaar Aantal
1812 2340
1830 1250
1832 1350
1837 1080
1845 800
1850 519
1855 453
1861 279
1870 158
1873 150
1874 148
Tekst

Sociëteit `Wanneer men alle zorg, tot menschen nut besteedt, dan bloeijen liefde en deugd, in rampspoed, smert en leed.' 1783-±1845 gefuseerd met `Wil men erkentenis verwachten' en `Nut en voorzorg' 

Oprichting: enquête 1812 1 juni 1783.

Fusie: volgens de inventaris GAR fuseerden in 1848 de drie maatschappijen. Het reglement van 1 jan. 1847 van de Sociëteiten of Ziekenbussen bestaande te Rotterdam stelt echter, dat de directie al ruim een jaar geleden het bestuur op zich had genomen. De bussen hadden één reglement, maar er werden wel afzonderlijke rekeningen opgemaakt.

Opheffing: in de nota van toelichting over 1873 werd de situatie van het fonds nog goed genoemd. In 1874 laatste opgave.

Aard: onderling.

Voorzieningen: 1812 arts en medicijnen, begrafenis afhankelijk duur 94Fr.50-210Fr; 1827 genees- en heelkundige hulp; begrafenisgeld 1e jaar ƒ25, oplopend met ƒ1 per jaar langer lidmaatschap. Volgens rekening 1870 heeft de directie besloten `desverkiezende' gratis verloskundige hulp te bieden als beide lid zijn. Dit duidt er mi op, dat men nog kon kiezen voor de uitkering in geld (ƒ2,50).

Contributie: 1812 12Fr28, kinderen 8Fr19, 1Fr47 entree, kind de helft.

Leden: 1812 2340; 1830 1250; 1832 1350; 1837 1060 en 20 kinderen; 1845 800; 1850 519; 1855 453; 1861 272 en 7 kinderen; 1870 158; 1873 150; 1874 148.

Bezit: 1840 ƒ17.000 werkelijke en 17.000 uitgestelde schuld; 1850 ƒ17.700 werkelijke schuld; 1870 ƒ13.000 werkelijke schuld.

Bestuur: ±1830 J. Ever; G. van Wageningen, G.L. Greven; A. van Binsbergen secretaris; 1837 W. v.d. Helm; P.G. Dalen; S. Jacobsen; 1840 T. Fruyn; 1847 G.L. Greven; G.H. van Wageninge; Mr. P.J. Hubrecht. 1870 G.H. van Wageningen secretaris van alle drie sociëteiten; 1872 G.L. Greven.

Bijzonderheden: volgens reglement 1847, kinderen ouder dan 2 en jonger dan 12 jaar wel lid, maar geen begrafenisgeld. Als men aan de armen verviel eindigde het lidmaatschap en werd ook geen begrafenisgeld uitgekeerd.

Bronnen: Armverslag 1827; S. 316, 1816- reglement herzien 1829-; Enquête 1812.