Zieken- en begrafenisfonds Tot onderlinge hulp
Gegegevens |
|||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Naam | Zieken- en begrafenisfonds Tot onderlinge hulp | ||||||||||||||||
Plaats | Rotterdam | ||||||||||||||||
Provincie | Zuid-Holland | ||||||||||||||||
Aard | onderling | ||||||||||||||||
Datum | 1812-1885 (laatste vermelding) | ||||||||||||||||
Jaar van oprichting | 1812 | ||||||||||||||||
Laatste vermelding | 1885 | ||||||||||||||||
Bestaansduur | > 50 jaar | ||||||||||||||||
Ziektekosten | ja | ||||||||||||||||
Begrafenisgeld | ja | ||||||||||||||||
Leden |
|
||||||||||||||||
Tekst | Zieken- en begrafenisfonds `Tot onderlinge hulp, gezondheid in het leven en bijstand na den dood, zoveel als men kan geeven.' 1812- Oprichting: op de jaarrekeningen 1812 vermeld. Opheffing: het fonds komt nog voor in de inventarisatie van de Verzekeringsbode, maar ontbreekt in andere inventarisaties. Opgave: in 1830 verklaarde de directie zich bereid mee te werken aan de opgave voor het armverslag en stuurde de jaarrekening op. Voorzieningen: arts; medicijnen; begrafenisgeld in 1830 variërend tussen ƒ40 en 60. Leden: 1830 380 à 420; 1840 400; 1845 424; 1850 400; 1855 368; 1870 105; 1875 64; 1880 48. Contributie: 1872 voor ouder dan 12 jaar 20 cent per 4 weken voor alleen medische zorg. Bezit: 1830 ƒ6000 NWS nominaal en ƒ1063 in kas; 1837 ƒ7000 id. en ƒ370 in kas; 1840 8 certificaten ƒ4000 reëel en ƒ297 in kas; 1850 ƒ3285 reëel; 1865 ƒ1540; 1870 ƒ1132 (incl. contant). Directie: 1830 J. Gerritsen; A.P. van IJsselstein; C. Termaten; 1837 E. Th. Buyer ipv. Gerritsen; 1838 H.P. v. Nahuys ipv Termaten; 1839 Corn. v.d. Goes Czn ipv IJsselstein; 1843 A.P.L. Spuybroek; 1859 C. van der Goes Gzn.; A.P.L. Spuijbroek. 1865 C. v.d. Goes, H. Donker; J.C. Buyser; 1870 H.C. van der Goes. 1872 na overlijden van Buyser A. van Welsenis; 1875 H. Donker, H.C. van der Goes en A. van Welsenis; 1885 H.C. v.d. Goes. Bijzonderheden: Op de vergadering van 15 jan. 1868 besloot de directie voortaan ook kinderen jonger dan 12 jaar in te schrijven. In verslag 1867 vermeld dat de geneeskundig directeur en de apotheker tijdelijk van een deel van het honorarium hebben afgezien. In 1872 werd de begrafenisuitkering nogmaals verminderd, zodat het op ¼ van de reglementair bepaalde uitkering kwam. Eerder was het blijkbaar al tot op ½ gebracht. Bovendien besloot men toen geen nieuwe leden meer voor een begrafenisuitkering aan te nemen, maar deze alleen nog voor medische zorg toe te laten tegen een contributie van 40 cent per 4 weken. Bronnen: Armverslag mogelijk 1829; Verzekeringsbode (1885) no. 4 en bijlage 10. |