Nederlandsch Begrafenisfonds/Nederlandsch Uitkeeringsfonds
Gegegevens |
|||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Naam | Nederlandsch Begrafenisfonds/Nederlandsch Uitkeeringsfonds | ||||||||||||||
Plaats | Rotterdam | ||||||||||||||
Provincie | Zuid-Holland | ||||||||||||||
Aard | commercieel | ||||||||||||||
Datum | 1840-1876 (fusie) | ||||||||||||||
Jaar van oprichting | 1840 | ||||||||||||||
Bestaansduur | 30-50 jaar | ||||||||||||||
Fusiedatum | 1876 | ||||||||||||||
Fusieresultaat | Algemeene Onderlinge Verzekeringsmaatschapij | ||||||||||||||
Begrafenisgeld | ja | ||||||||||||||
Overlijden | ja | ||||||||||||||
Leden |
|
||||||||||||||
Tekst | Nederlandsch Begrafenisfonds. 1840-1868 naamsverandering Nederlandsch Uitkeeringsfonds-1876 opgegaan in de Algemene Onderlinge Verzekeringsmaatschappij. Opgericht: 1 aug. 1840; volgens Sierag, 302, had het de toevoeging Tot nut van ’t Algemeen (zo ook in Leeuwarder Courant 1845) en vormde het een eenheid met het Algemeen Rotterdamsch Ziekenfonds. Sierag geeft het Uitkeringsfonds en het Begrafenisfonds op als twee verschillende organisaties. Naamsverandering: in 1868 ontbrak het Nederlandsch Begrafenisfonds in de opgaven, het Nederlandsch Uitkeeringsfonds kwam er in; zelfde directeur, terwijl bovendien het saldo van de rekeningen overeenkwam. Volgens Van Gerwen/Verbeek is het fonds in 1866 door Let op uw Einde (1093) overgenomen. De Rotterdamse gegevens bevestigen dat niet, wellicht is een afdeling overgenomen. De halvering van het ledental lijkt die veronderstelling te ondersteunen. Opheffing: in april 1876 deelt J.F. Moormans jr. mee dat hij het fonds heeft overgedragen aan W. Möhlmann, die in het adresboek 1875 al als directeur vermeld staat. Nav de dienst 1876 deelde de Algemeene Onderlinge Verzekeringsmaatschappij mee, dat het Nederlandsch uitkeeringsfonds sinds okt. 1876 niet meer bestaat `zijnde haar leden sinds die datum bij onze Maatschappij ingesmolten.' Vanaf die tijd geen opgave meer voor het armverslag. Werking: landelijk. Voorziening: uitkering bij overlijden. Leden: 1845 14.517; 1852 15.984 en 5965 kinderen; 1855 16.850 en 5300 kinderen; 1861 15.863 en 4106 kinderen; 1870 7958; 1875 4900. Bezit: is steeds zeer gering, er vindt geen reservevorming plaats, vaak moet de directeur zelfs voorschieten om tekorten te dekken. Dat deelde hij vervolgens via kranten mee, bijvoorbeeld in Zierikzeesche Courant, 6-10-1858, ƒ1400 voorgeschoten ivm cholera. Bijzonderheden: 1. BiZa, 2e afdeling 10 mei 1845, 19: Bij opgave Friesland wordt aandacht gevraagd voor Rotterdams begrafenisfonds `Tot nut van 't algemeen' opgericht 1 aug. 1840, dat in de Leeuwarder courant claimt 12.765 leden te hebben. 2. In 1860 klaagde een verzekerde bij het departement over weigering van uitkering van ƒ60 begrafenisgeld. (Armwezen, inv. 1527, 27 juli 1860, 162). Directeur: 1851 J.T. Moormans, die het fonds had opgericht; 1853 tevens G.M. v.d. Ven genoemd. 1859 J.T. Moormans; G.M. van de Ven, die agent te ’s-Hertogenbosch was; Jaarboek 1875 W. C. Möhlmann. Bronnen: Armverslag 1852; S. 469, 1 mei 1840-1850 opgeheven. |