Weduwenfonds 'Opregte huwlijkstrouw'
Gegegevens |
|||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Naam | Weduwenfonds 'Opregte huwlijkstrouw' | ||||||||||||||||
Plaats | Haarlem | ||||||||||||||||
Provincie | Noord-Holland | ||||||||||||||||
Aard | onderling | ||||||||||||||||
Verzekering op het leven | weduwen- en wezenfonds | ||||||||||||||||
Datum | 1810-1849 | ||||||||||||||||
Jaar van oprichting | 1810 | ||||||||||||||||
Jaar van opheffing | 1849 | ||||||||||||||||
Bestaansduur | 30-50 jaar | ||||||||||||||||
Weduwegeld | ja | ||||||||||||||||
Leden |
|
||||||||||||||||
Tekst | Weduwenfonds `Opregte huwlijkstrouw' 1810-1849 in liquidatie Volledige zinspreuk is: `Opregte huwlijks-trouw tracht hier bewijs te geven, Dat ware liefdezorg, zich uitstrekt na dit leven.’ Opgericht: 1810. Reglement 1822. Directeur: J. van Dobben c.s. Een Joh. van Dobben was directeur van de `Haarlemsche Algemeene Begrafenis Maatschappij’ (1823-1881 nr 10111). 1848 E. Braakenburg: president. Er waren 12 directeuren uit leden gekozen, geen vergoeding, maar zij hoeven slechts ½ contributie te betalen. In 1822 administratiekosten voor leden van buiten ingevoerd. Opheffing: autorisatie gevraagd ivm KB 1830, geweigerd. NA, Armwezen 1832-1878, inv. 929, 25 oct. 1849 meldt de stad, dat beide fondsen geen nieuwe leden meer aannemen, maar niet sinds wanneer dat het geval was. In het Jaarboek Haarlem 1857 kwamen beide weduwefondsen nog voor. Voorzieningen: weduwenuitkering, ook uitkering voor kinderen tot 16 jaar, maar als de weduwe overlijdt vervalt die. Uitkering vervalt eveneens bij opname in arm-, besteed- of weeshuis. Hoogte uitkering afhankelijk van duur lidmaatschap ƒ50-150 bij meer dan 14 jaar lid. Kinderen 1/10 met een maximum van 6 kinderen. Leden: 1828 382 (29 weduwen die ƒ2547 uitgekeerd kregen); 1829 412 (35 weduwen); 1833 318 (51 weduwen); 1837 200 (108 weduwen); 1841 160; 1848 100 (60 weduwen); 1857 40 (50 weduwen). Contributie: 15 cent of ƒ7,80 per jaar. Bezit: 1828 niet opgegeven; 1829 ƒ22.092; 1833 ƒ15.358. Bijzonderheden: 1. De contributie was te gering om verplichtingen na te komen. Alleen ruime toetreding van jonge leden kan het bestaan rekken, maar dan komen er in de toekomst grote problemen. (NA, Armwezen 1832-1878, inv. 115, 2 aug. 1834, 133). In 1832 hadden de bestuurders overigens zelf al de problemen gesignaleerd en een brief met voorstellen, geformuleerd in overleg met de 4 oudste leden, naar de leden gestuurd. Dit behelsde oa contributieverhogingen; scherpere tarieven bij leeftijdsverschil; schrappen van tussentijdse verhogingen omdat het fonds zo goed ging; kinderuitkering alleen nog voor kinderen tijdens het lidmaatschap geboren; verlenging van de wachttijd tot 3 jaar en geen premie retour bij voortijdig overlijden. In hun antwoord op het door het departement geleverde commentaar wijzen zij er op, dat zij in feite niet eerder tot aanpassingen hadden kunnen overgaan, omdat zij toch al te lijden hadden onder ledenverlies aan de nieuwe fondsen, die veel hogere uitkeringen beloofden. Pas toen gebleken was, dat die beloften vals waren, meenden zij zonder het voortbestaan van het fonds in gevaar te brengen de noodzakelijke veranderingen te kunnen doorvoeren. In ieder geval tonen zij met hun ervaring aan, dat de theoretische berekening van Lobatto meer weduwen oplevert dan zij in de praktijk hebben gehad. Hun eigen verwachting, dat de bos in 1833 53 weduwen zou hebben klopte ook niet, waren er 46; in 1834 waren het er 47 ipv 57. Voorts nog opgemerkt, dat het departement wel een wetenschappelijke onderbouwing kan eisen, maar waar vind je iemand die dat kan. (NA, Armwezen 1832-1878, inv. 130, 22 dec. 1834, 152). Lobatto houdt voet bij stuk: niet wetenschappelijk. Na 1845 moeilijkheden te verwachten. (Idem, inv. 269, 14 dec. 1837, 97). Kortom het wordt geplaatst bij de niet goedgekeurde fondsen. 2. Het fonds opereerde oa. ook in Utrecht. Uit ledenlijsten blijkt dat het fonds weduwen door het hele land heen heeft. De correspondenten krijgen geen vergoeding voor hun taak. 3. Samen hadden de beide fondsen in 1836 nog 970 leden (565 gepensioneerden) en ƒ31.604 aan effecten. Bronnen: S. 300, 1 jan. 1810-? ; NA, Armwezen 1832-1878, inv. 115, 2 aug. 1834, 133; Jaarboek Haarlem, 1848 en 1857 |