© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Claartje Wesselink, Rosenberg, Charlotte Lisette, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Rosenberg [03/01/2021]
ROSENBERG, Charlotte Lisette, vooral bekend als Charlotte Polak-Rosenberg (geb. Amsterdam 30-6-1889 – gest. Auschwitz, Polen ca. 1944), feministe. Dochter van Marcus Levie Rosenberg (1859-1925), directeur en eigenaar van een handelsmaatschappij, en Rosine Wallagh (1864-1944). Charlotte Rosenberg trouwde op 16-5-1911 in Amsterdam met Joseph Bernhard Polak (1883-1942), arts. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren
Charlotte Rosenberg groeide op als enig kind in een welvarend joods gezin, aanvankelijk op de Prinsengracht, later aan de Binnen-Amstel en vanaf 1903 in de Honthorststraat in Amsterdam. Over haar moeder, die stamde uit een geslacht van ‘tandmeesters’, is niet veel bekend. Haar vader, directeur-eigenaar van de Handel Maatschappij M.L. Rosenberg, was een geziene Amsterdamse filantroop, onder andere bestuurslid van het comité Hulp voor Minvermogende Weezen en het comité Redt de Pogromweezen in de Ukraïne. Sociaal gevoel kreeg Charlotte dus met de paplepel ingegoten. Ook kreeg ze pianoles. Ze ontwikkelde zich tot een begaafd pianiste en kreeg op latere leeftijd les van de componist en muziekpedagoog Sem Dresden. In 1908 slaagde Charlotte voor het mo-examen Staathuishoudkunde en Statistiek.
Maatschappelijk betrokken
In 1911 trouwde Charlotte Rosenberg met de eveneens joodse Jo Polak, die werkte als arts in het Amsterdamse Binnengasthuis. Ze vestigden zich op de Keizersgracht en kregen in 1913 een dochter, Serlina Jeannette (Lien), en in 1915 een zoon, Markus Joost (Mak). Bij KB van 9 mei 1917 veranderden zij hun naam officieel in Rosenberg Polak, om zo de naam van (schoon)vader Marcus Rosenberg voor het nageslacht te behouden en om hun kinderen een onderscheidender naam te geven dan de veel voorkomende naam Polak (zelf bleven zij die naam gewoon voeren). Hoewel Charlotte religieus was opgevoed en het paar nog wel in de synagoge was getrouwd, voedden zij hun kinderen niet religieus op.
Misschien was het haar eigen gezinsgeluk – waarvan zij verslag deed in haar dagboek – dat Polak-Rosenberg ertoe bracht om zich te gaan inzetten voor ongehuwde moeders en hun kinderen. In 1915 werd ze bestuurslid van de Amsterdamse afdeling van de Vereeniging voor Onderlinge Vrouwenbescherming, die deze moeders en kinderen materieel en geestelijk ondersteunde. Een jaar later werd ze secretaris van de afdeling Amsterdam en trad ze bovendien toe tot het hoofdbestuur van de vereniging. In 1921, het jaar dat nakomertje Joseph Charles (Jop) werd geboren, werd ze presidente van de afdeling Amsterdam. Het gezin woonde toen inmiddels in de P.C. Hooftstraat.
In 1930 werd Polak-Rosenberg samen met Rosa Manus presidente van de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap (NVVGS) en in 1934 bestuurslid van de Nederlandse afdeling van de Wereldbond voor Sexuele Hervorming. In datzelfde jaar verscheen haar door de Wereldbond uitgegeven brochure De ongehuwde moeder en haar kind. Ook andere strijdpunten van de bond, zoals geboorteregeling, een versoepelde echtscheidingsprocedure en het niet langer strafbaar stellen van abortus en homoseksualiteit, onderschreef Polak-Rosenberg van harte.
In de jaren dertig ging Charlotte Polak-Rosenberg zich eveneens intensief bezighouden met de positie van werkende vrouwen, die door de economische crisis steeds meer in de knel waren geraakt. In 1935 richtte zij samen met onder anderen Marie Baale, Liesbeth Ribbius Peletier en Marie Anne Tellegen het Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw op. Zij gaf regelmatig lezingen en reisde stad en land af om zaaltjes toe te spreken nadat KVP-minister Romme in 1937 met een wetsvoorstel was gekomen om betaalde arbeid voor vrouwen te verbieden. Hoogtepunt was haar optreden in het Concertgebouw in februari 1938, als een van de sprekers bij een protestbijeenkomst tegen Rommes voorstel. De grote zaal was tot de laatste stoel bezet, enkele honderden belangstellende vrouwen én mannen hadden zelfs geen kaartje meer kunnen krijgen.
Kranten uit die tijd omschreven Polak-Rosenberg als een ‘vlotte, eerlijke spreekster’ (De Gooi- en Eemlander, 25-1-1935) die haar publiek wist te boeien met ‘heldere uiteenzettingen’ (Nieuw Israëlietisch Weekblad, 26-2-1932). In haar lezingen wees zij vrouwen erop dat hun achtergestelde positie geen biologische oorzaak had, maar een culturele. Voor haar stond vast dat de maatschappij er beter van zou worden als vrouwen zich sterker zouden doen gelden, maar boven alles ging het haar erom dat vrouwen zelf konden kiezen tussen een huisvrouwenbestaan of betaald werk. Het argument dat een werkende vrouw thuis per definitie tekortschoot, wees zij van de hand. Voor haarzelf stonden haar huwelijks- en gezinsleven op de eerste plaats; tegelijkertijd was zij van mening dat kinderen er zelfstandiger van werden wanneer ze hun moeder niet de hele tijd bij de hand hadden. Bovendien, redeneerde zij, leerden kinderen de maatschappij beter begrijpen wanneer hun moeder zich daarvoor inzette.
Polak-Rosenberg zette haar ervaringen als spreekster ook in op de School voor Maatschappelijk Werk, waar zij – waarschijnlijk in de jaren twintig of dertig – enige tijd lesgaf over de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Een stapeltje ongedateerde aantekeningen in haar persoonlijk archief herinnert daaraan.
Fascisme en oorlog
Polak-Rosenberg was lid van het in 1933 opgerichte Neutraal Vrouwen-Comité voor de Vluchtelingen, dat joodse vluchtelingen uit Duitsland opving. Op de jaarvergadering van de NVVGS in 1938 legde ze een duidelijk verband tussen het feminisme en het antifascisme: ‘Wij (...) die zelfs de allerfundamenteelste sekseverschillen niet willen zien leiden tot verschillende behandeling van menschen door recht en maatschappij, wij zeker kunnen slechts met groot leed aanschouwen, dat de grenzen tussen volken, rassen, landen hoog worden opgetrokken in stede van te worden overbrugd’ (gecit. bij Tijenk, 20). In 1939 stelde ze zich namens de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) verkiesbaar bij de verkiezingen voor de Amsterdamse gemeenteraad en voor de Provinciale Staten, maar ze werd niet verkozen. Het jaar daarop kwam zij bovendien op de kieslijst voor de Kamerverkiezingen van 1941.
Onder het naziregime moest Charlotte Polak-Rosenberg zich vanwege haar joodse afkomst terugtrekken uit haar commissies en besturen. Haar naam, die voor mei 1940 zo veelvuldig opdook, verdween uit de kranten. In 1942 werden Polak-Rosenberg en haar man Jo opgepakt in Parijs, tijdens een vluchtpoging naar Zwitserland, waar hun zoon Mak toen al was. Via het doorgangskamp Drancy werden zij naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd Jo Polak direct na aankomst vergast, 59 jaar oud. Charlotte Polak-Rosenberg werd nog in 1944 in Auschwitz gesignaleerd, maar ook zij stierf in nazigevangenschap – wanneer precies is niet bekend. Hun dochter Lien overleefde in onderduik, zoon Mak in Zwitserland. Jop bezweek vermoedelijk begin 1945 tijdens een dodenmars nabij Buchenwald.
Betekenis
Charlotte Polak-Rosenberg was een vooraanstaand feministe in vooroorlogs Nederland. Ze was sterk gekant tegen ongelijkheid in de samenleving en stelde haar leven in het teken van het bestrijden daarvan. Dat deed ze op evenwichtige en welbespraakte, maar ook charmante en energieke wijze – opvallend is dat zij op groepsportretten vaak het vrolijkst kijkt. Haar manier van denken was nooit dogmatisch, steeds uitgaand van de vrijheid en het welzijn van het individu. Ieder mens had recht op een maximale portie geluk en de wet diende dat te bevorderen in plaats van te belemmeren.
Afgezien van een vermelding in Van moeder op dochter (1948), indertijd het standaardwerk over de geschiedenis van de vrouwenbeweging, raakte Charlotte Polak-Rosenberg na de oorlog in de vergetelheid. In de laatste decennia is daar enige verandering in gekomen. In 1999 publiceerde de historica Christel Tijenk een artikel over Polak-Rosenberg in Raffia, het tijdschrift van het Centrum voor Vrouwenstudies van de Radboud Universiteit Nijmegen en in 2017 verscheen de monografie Charlotte Polak-Rosenberg, 1889-1944, samengesteld en ingeleid door Polak-Rosenbergs kleinkinderen Charlotte van Rappard-Boon en Jop Rosenberg Polak. Een bescheiden hoeveelheid archiefmateriaal van Polak-Rosenberg berust bij Atria, het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis in Amsterdam.
Archivalia
- Amsterdam, Stadsarchief: gezinskaart Marcus Levie Rosenberg; archiefkaart Charlotte Lisette Rosenberg; archiefkaart Joseph Bernhard Polak.
- Amsterdam, Atria: persoonlijk archief Charlotte Lisette Polak-Rosenberg.
Literatuur
- W.H. Posthumus-van der Goot en Anna de Waal red., Van moeder op dochter. Het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld (Leiden 1948).
- Christel Tijenk, ‘Charlotte Polak-Rosenberg 1889-1942: “Recht en kans voor allen”’, Raffia 11 (1999) 18-21.
- Charlotte van Rappard-Boon en Jop Rosenberg Polak, Charlotte Polak-Rosenberg, 1889-1944 (z.p. [Amsterdam] z.j. [2017]).
Illustraties
- Paul Citroen, ongedateerde foto (Nederlands Fotomuseum).
- Familiefoto, vroege jaren twintig, Studio Merckelbach (Stadsarchief Amsterdam).
Auteur: Claartje Wesselink
laatst gewijzigd: 03/01/2021
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.