© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Redactie, Taytelbaum, Gerarda Jacobina Everdina, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Taytelbaum [22/11/2017]
TAYTELBAUM, Gerarda Jacobina Everdina, vooral bekend onder pseudoniem Caro van Eyck (geb. Batavia 27-11-1915 – gest. Amstelveen 15-9-1979), actrice. Dochter van Machiel Maurits Taytelbaum (1870-1946), vicepresident Hooggerechtshof Indië, en Gerardina Everdina Karssen (1886-?). Gerarda Taytelbaum trouwde (1) op 6-7-1938 in Den Haag met Paul Jozef Steenbergen (1907-1989), acteur; (2) na echtscheiding (28-9-1945) op 25-3-1948 in Amsterdam met Alexander Sternheim (1919-?), journalist; (3) na echtscheiding op 5-3-1952 in Amsterdam met Samuel Boekman (1896-1978), filmproducent. Deze huwelijken bleven kinderloos.
Gerarda Taytelbaum, de tweede van drie kinderen van een joodse vader en een – vermoedelijk – half-joodse moeder, kwam in 1928 op vijfjarige leeftijd uit Nederlands-Indië naar Den Haag. Na het gymnasium en een kandidaatsstudie rechten in Leiden, waar ze bij het studententoneel ging, besloot ze zich geheel aan het toneel te wijden. Ze volgde privélessen en een zomercursus in het Engelse Bath en werd in 1936 volontair bij het Rotterdamsch Hofstad Toneel van Cor van der Lugt Melsert. In 1938 kreeg ze een contract bij het Residentie Tooneel van Johan de Meester. Datzelfde jaar trouwde ze met acteur Paul Steenbergen.
Oorlog, bevrijding en huwelijk
In de oorlog kwam er een voorlopig eind aan de loopbaan van toneelspeelster Caro van Eyck, zoals haar artiestennaam nu luidde: als dochter van een joodse vader kreeg ze in het najaar van 1942 een speelverbod. Korte tijd werkte ze als caissière in een kapperszaak en clandestien hield ze voordrachten in huiskamers – zelf noemde ze dat ‘zwart voordragen’ – waarmee ze wat verdiende. Ook bleef ze een toelage van het gezelschap van Melsert ontvangen. In 1943 liep haar huwelijk stuk omdat Steenbergen verliefd was geworden op Marie-Louise Emilie (‘Loetje’) Broda. De echtscheiding werd echter uitgesteld tot na het einde van de oorlog omdat haar huwelijk met een niet-jood enige bescherming bood.
Na de bevrijding kon Van Eyck weer aan de slag bij De Meester. Onder zijn leiding en vanaf 1947 onder zijn opvolger Cees Laseur werd ze een toonaangevende karakterspeelster en tragédienne. Ze speelde klassieke titelrollen in Antigone van Sophocles en Medea van Euripides en schitterde als Klytaimnestra in Euripides’ Iphigeneia in Aulis. In 1948 trouwde ze met de journalist Alex Sternheim (pseudoniem: Alfred Pleiter) bekend als vertaler van de musical My Fair Lady. In 1950 verliet ze de Haagse Comedie – het gezelschap van Laseur – waarna ze bij verschillende andere toneelgezelschappen speelde, zoals het Vrije Toneel, het Amsterdams Toneelgezelschap, Theater, het Rotterdams Toneel en Ensemble. Haar huwelijk met Sternheim hield maar kort stand. In 1952 trouwde ze met de twintig jaar oudere filmproducent Hans Boekman, een man die in de oorlog drie jaar ondergedoken had gezeten en alles was kwijtgeraakt. Met hem ging ze in Amsterdam wonen.
Rollen en prijzen
Caro van Eyck trad op in talloze televisieproducties. Bij het brede publiek werd ze vooral bekend door haar rollen in de televisieseries Ritmeester Buat (NCRV en KRO, 1968), De kleine zielen (NCRV, 1969-1970), De kleine waarheid (NCRV, 1970-1971), De stille kracht (AVRO, 1973-1974) en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (AVRO, 1975-1976). In 1975 stond ze op de planken met het zelfgeschreven soloprogramma Allemaal mensen, waarmee ze haar veertigjarig toneeljubileum vierde. Haar laatste grote rol op het toneel, in de tragikomedie Een gelukkige hand van Coburn, moest ze wegens ziekte enige tijd uit handen geven aan Mary Dresselhuys.
Op 15 september 1979 (een jaar na de dood van haar echtgenoot) stierf Caro van Eyck op 63-jarige leeftijd in haar huis in Amstelveen. Haar lichaam had ze ter beschikking van de wetenschap gesteld.
In haar memoires ’t Is maar geleend (1972) beschrijft Caro van Eyck op luchtige toon hoe ze haar ruim veertigjarige loopbaan vaak heeft moeten onderbreken, eerst vanwege de oorlog en later om gezondheidsredenen. De titel ontleende ze aan haar derde echtgenoot, die ongebroken en zonder haat uit de oorlog was gekomen (’t Is maar geleend, 137). Caro van Eyck kreeg in 1960 de Theo Mann-Bouwmeesterring, die ze in 1980 doorgaf aan haar collega Annet Nieuwenhuyzen. In 1979 ontving ze de Theo d’Or voor de beste vrouwelijke hoofdrol van het seizoen. ‘Ik heb tenminste afscheid genomen met een mooie rol’, zei ze vlak voor haar dood tegen haar vriend Simon Carmiggelt. Er zijn diverse straten en lanen naar haar vernoemd.
Naslagwerken
Coffeng; Honig; Joden in Nederland.
Publicaties
’t Is maar geleend. Je mag het even vasthouden (Bussum 1972).
Literatuur
- Liesbeth van Stekelenburg, De portrettencollectie van de Stadsschouwburg Amsterdam. ‘Het toont in kleen begrip al ’s menschen ydelheid…’ (Amsterdam 1996).
- Pierre H. Dubois, ‘Paul Jozef Steenbergen’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1989 (1990) 115-120, aldaar 116-117.
Illustratie
Caro van Eyck, door onbekende fotograaf, ca. 1940 (Haags Gemeentearchief).
Auteur: Redactie
laatst gewijzigd: 22/11/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.