Beckman, Theodora Elisabeth (1877-1965)

 
English | Nederlands

BECKMAN, Theodora Elisabeth (geb. Bergen op Zoom 18-2-1877 – gest. Portals Nous, Mallorca 28-6-1965), actrice, regisseuse en toneelleidster. Dochter van Johannes Martinus Beckman (1852-1913), spoorwegambtenaar, en Johanna Maria Bode (1852-1877). Elisabeth Beckman trouwde (1) op 9-8-1905 in Amsterdam met Camillus Umbertus Joseph Ranucci (1866-?), toneelschrijver, leraar Italiaans; (2) op 7-3-1941 in Den Haag met Dirk Verbeek (1883-1954), journalist, acteur en regisseur. Beide huwelijken bleven kinderloos.

Elisabeth (Bets of Betsy) Beckman werd geboren in een ambtenarengezin. Ze bleef enig kind, omdat haar moeder kort na haar geboorte overleed. Nadat ze haar middelbare school had doorlopen, haalde ze in 1897 haar onderwijsakte. Vervolgens deed ze toelatingsexamen voor de toneelschool. Dankzij die onderwijsakte mocht ze in het tweede jaar beginnen. Tijdens het overgangsexamen naar het derde jaar won Bets de eerste prijs voor voordracht, maar ze zou de school niet afmaken. In 1898 begon ze bij de Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten van Le Gras en Haspels; ze speelde er onder meer – in travestie – jongensrollen. Daarna werkte ze voor diverse gezelschappen en maakte ze een tournee in Nederlands-Indië met Henri Brondgeest. Ze woonde in Utrecht toen ze in 1905 trouwde met een Italiaan die in Amsterdam de kost verdiende als taalleraar. De daaropvolgende jaren reisde ze veel en verbleef ze langere tijd in Italië.

Actrice en toneelschrijfster

Toen Bets Ranucci-Beckman in 1908 hoorde dat de theatervernieuwer Willem Royaards een eigen gezelschap zou gaan beginnen, kwam ze uit Florence terug naar Nederland. Ze meldde zich bij Royaards en bleef vijf jaar verbonden aan diens N.V. Het Tooneel. Als actrice trok ze daar weinig aandacht, al kreeg ze wel de gelegenheid de hoofdrol te spelen in het door haar zelf geschreven stuk Sirocco (1912). Na haar vertrek bij Royaards in 1913 was ze verbonden aan losse gezelschappen, zoals Verkades Die Haghespelers. In deze periode schreef ze ook drie nieuwe stukken, allemaal gesitueerd in het acteursmilieu en tamelijk goed ontvangen: Monsieur le directeur (1918), ‘Dat, wat je niet hebt …’ (1919) en Klatergoud (1921).

De carrière van Bets Ranucci-Beckman kwam pas echt van de grond toen ze in 1921 – samen met Dirk Verbeek en de acteursechtparen Lobo-Braakensiek en Van Kerckhoven-Kling – het gezelschap Comoedia oprichtte. Ze trok ook in bij Verbeek, eerst op de Stadhouderskade in Amsterdam, later op verschillende adressen in Zuid. De eerste voorstelling van het nieuwe gezelschap was De herbergierster van Carlo Goldoni, dat Ranucci-Beckman had vertaald en geregisseerd. De mooi verzorgde, geestige en in hoog tempo gespeelde komedie was een succes. Bij Comoedia, maar ook bij haar volgende gezelschappen – Het Vereenigd Tooneel (fusie van Comoedia en Die Haghespelers) en Het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel – ontwikkelde Ranucci-Beckman zich tot een belangrijke en productieve pijler. Seizoen na seizoen tekende ze voor meerdere regies: vooral nieuwe, nu veelal vergeten komedies en societystukken die ze vaak ook zelf vertaalde. Gaandeweg was Ranucci-Beckman steeds minder zelf op het toneel te zien, al vond ze het ook prettig om in haar eigen regies een rolletje mee te spelen en zo de voorstelling te bewaken. In 1934 speelde ze een rol in de film Dood Water.

Gedwongen vertrek

Vanaf 1938 gaf Bets Ranucci-Beckman samen met Dirk Verbeek leiding aan het door hen opgerichte Residentie Tooneel, dat de Haagse (Koninklijke) Schouwburg als thuisbasis had. Opnieuw tekende zij voor het eigentijdse, lichtere repertoire, hoewel ze ook het anti-totalitaire stuk Stralende dageraad van Norman Macowan regisseerde. Een enorm kassucces werd Lesley Storms Toontje heeft een paard getekend (1939). In 1942 moest het gezelschap plaatsmaken voor het Deutsches Theater en verhuisde het naar de Princesse Schouwburg, waar gedurende de oorlogsjaren enkele avonden per week werd opgetreden. In 1941 was  Ranucci-Beckman getrouwd met Dirk Verbeek, maar ze bleef actief onder de naam van haar eerste man.

Na de oorlog ontstond er onenigheid tussen het Residentie Tooneel en de Haagsche Kunststichting over de te volgen koers, en in verband daarmee kreeg Bets Ranucci-Beckman op 18 februari 1947 haar ontslag aangezegd. Ook haar echtgenoot moest het veld ruimen; ze trokken zich terug in Laren, waar ze bij de decor- en kostuumontwerpster en tekenaar Rie Cramer inwoonden. Bets Ranucci-Beckman maakte nog enkele vertalingen en regisseerde wat in het amateurcircuit, maar nadat Verbeek in 1954 overleden was, vertrok ze samen met Cramer naar Mallorca. Zelf omschreef ze het als een vlucht uit een bestaan dat ‘te zwaar aan herinneringen was’ (Het Parool, 16-2-1957). Helemaal vergeten was Ranucci-Beckman toen nog niet. In de pers werd zowel aan haar vijfenzeventigste als aan haar tachtigste verjaardag aandacht besteed. Bets Ranucci-Beckman overleed op 26 juni 1965, op 88-jarige leeftijd.

Reputatie

Als actrice heeft Bets Ranucci-Beckman geen grote reputatie opgebouwd: ze speelde veel matrone- en moderne moederrollen en deed dat naar behoren. Meer waardering kreeg zij in de jaren twintig en dertig voor haar regiewerk. Recensenten en collega’s roemden haar goed voorbereide, verzorgde ensceneringen, die wortelden in een brede, literaire kennis. Ze las veel – steeds op zoek naar geschikt repertoire – en vertaalde ook meer dan vijftig stukken, voornamelijk uit het Frans en Engels, maar ook uit het Italiaans en Duits. Haar handelsmerk was het lichtere, eigentijdse repertoire, maar soms week ze uit naar serieuzere stukken. De gevangene (1926) van Eduard Boudet ging over een lesbienne die als dekmantel een schijnhuwelijk aangaat; het door haar vertaalde en geregisseerde stuk mocht niet gespeeld worden in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag en leidde in Amsterdam tot vragen in de gemeenteraad.

Bets Ranucci-Beckman was een van de vormgeefsters van de verfijnde Haagse stijl. Haar taak als regisseuse omschreef ze zelf als het naar voren brengen van de ongeschreven intenties van de auteur: in blikken, intonaties en kleine pauzes, maar zonder dat het nadrukkelijk werd. Een stuk moest levend worden, en vol. Vanaf de jaren twintig stond Ranucci-Beckman bekend als ‘onze’ enige regisseuse. Na haar afscheid zou het tien jaar duren voordat er zich opnieuw een vrouw als zodanig zou gaan profileren (Elise Hoomans).

De door Bets Ranucci-Beckman zelf geschreven stukken ontvingen goede kritieken, maar toen ze zich eenmaal als regisseuse en vertaalster had ontpopt, stokte de productie. In 1933 publiceerde ze de roman 10.000 kaarsen, die  – evenals veel van haar toneelteksten – in een acteursmilieu gesitueerd is. Ranucci-Beckman zou nog slechts twee gelegenheidsstukken schrijven: 1813, ter gelegenheid van het veertigjarig regeringsjubileum van Wilhelmina (1938, samen met Johan de meester), en Marie Louise (1933), een jubileumstuk voor Fien de la Mar.

Naslagwerken

Coffeng; Honig; Theaterencyclopedie.

Archivalia

Collectie TIN/BC, Amsterdam: personaliamap nr.3296, Bets Ranucci-Beckman.

Publicaties

  • Dat, wat je niet hebt … 'n onschuldig spel van een schuldige verhouding in drie bedrijven. (Amsterdam 1920).
  • Tienduizend kaarsen. Komedianten in en buiten den schouwburg (Amsterdam 1933).

Rollen/Regie

Zie Honig en de catalogus van TIN.

Literatuur

  • Annelèn, ‘Bets Ranucci-Beckman, onze vrouwelijke regisseur’, Algemeen Handelsblad, 30 maart (?) 1940.
  • Edw. Katan, ‘Bets Ranucci-Beckman’, Het Parool, 16-2-1957.
  • B. Hunningher, Een eeuw Nederlands tooneel (Amsterdam 1949).
  • Pierre H. Dubois, ‘Het Residentie Tooneel. Pratend met Johan de Meester’, in; G.J. de Voogd red., Facetten van vijftig jaar Nederlands Toneel, 1920-1970 (Amsterdam 1970) 113-123.
  • E.F. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel (Zutphen 1978).
  • Maaike Meijer, De lust tot lezen. Nederlandse dichteressen en het literaire systeem (Amsterdam 1988) 263.
  • Joost Groeneboer, ‘De geboorte van de Haagse Stijl’, in: Paul Korenhof red., De Koninklijke Schouwburg (1804-2004). Een kleine Haagse cultuurgeschiedenis (Zutphen 2004) 144-171.

Illustratie

Bets Ranucci-Beckman. Atelier J. Merkelbach, 1927 (Stadsarchief Amsterdam).

Auteur: Rob van der Zalm

laatst gewijzigd: 01/09/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.