04 - 01 - 1628
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Jacob Ben-Ros, dienaar van prins
Mulij
Zijdan, koning van Barbarije, vraagt toestemming
geschut en artillerie van de koning mee te voeren aan boord van het
schip dat in
Zeeland door
Walraven wordt uitgerust om naar
Barbarije
[Marokko] te varen. Indien HHM
hiermee akkoord gaan,
verzoekt
Ben-Ros hun de
Admiraliteit in
Zeeland
op te dragen met de reders van het schip
overeen
te komen het geschut en toebehoren op kosten van de koning over
te
brengen.
HHM schrijven het Admiraliteitscollege Ben-Ros te assisteren door met de reders af te spreken het geschut, munitie en andere toebehoren over te brengen. Voorwaarde is dat Ben-Ros zelf het risico zal dragen, waarbij HHM hem aanraden om de goederen te verzekeren of het schip van geschut te voorzien.
2
De voerlieden van het Land van
Altena, die afgelopen zomer het leger gevolgd en gediend hebben,
melden dat de soldaten van
Heusden op bevel van de
Admiraliteit te Rotterdam
hun
paarden,
die zij over de
Maas hebben teruggebracht, in
beslag hebben
genomen.
De voerlieden zouden geen licent hebben betaald over de paarden die
zij in plaats van
gestorven dieren hadden gekocht.
HHM vragen hierover advies aan de Rotterdamse Admiraliteit.
3
Resident
Brederode schrijft d.d. Bazel 3 dec. 1627 dat de predikant die
van
Genève naar
Constantinopel
[Istanbul] zou
vertrekken, daartoe gereed is. De predikant dient nog wel reis- en
verblijfsgeld te krijgen om naar
Venetië en
daarvandaan naar zijn einddoel te reizen.
HHM schrijven terug dat de huidige predikant van orateur
Haga een traktement van 400 gld. per jaar heeft, maar dat
Brederode toestemming krijgt dat bedrag met 100, 200 of 300 gld. te
verhogen en de predikant een redelijk reisgeld te betalen.
4
Een besluit over het advies van de RvS van 28 dec. 1627, dat er geen geld beschikbaar is tot verder onderhoud van de compagnieën van
Rouillac en
Monschau,
wordt uitgesteld. HHM zullen echter het tekort echter optellen bij
de aan de provincies te sturen decharges tot betaling van de
ongerepartieerden over de vervallen maanden.
5
Ritmeester
Eeckeren verzoekt zijn compagnie haakbusschutters te mogen omvormen
tot kurassiers,
zoals Z.Exc. aan HHM heeft laten voorleggen. Als dat nog niet
wordt goedgekeurd vraagt hij zijn
traktement van 350 gld.
gelijk te stellen met dat van de kurassiers, namelijk 400
gld.
per maand. Ook vraagt hij of zijn ruiters ieder 2 of 3 gld. per
maand meer
mogen
hebben, wanneer zij zware karabijnen dragen die zes kogels op
een
pond schieten.
HHM vragen hierover advies aan de RvS.
6
Schaffer en
Broersema brengen een
aan hen gerichte brief te berde van de
Gedeputeerde Staten van Groningen
d.d. 28 dec.
1627. Zij melden geen soldaten te
kunnen zenden naar
Emden of
Leerort, zonder eerst van
ander
volk op
hun repartitie voorzien te zijn. Ook weigert de
Admiraliteit te Dokkum
ongelast
schepen
op
de
Eems in te zetten.
Een besluit over het eerste punt wordt uitgesteld totdat advies is ingewonnen bij
Ernst Casimir.
Wat het tweede punt betreft schrijven HHM de Admiraliteit in Friesland. Om de toevoer aan de keizerlijke troepen over water te verhinderen en te voorkomen dat deze het land binnenkomen moet deze onmiddellijk zoveel schepen laten gereedmaken als nodig is. Tevens schrijven HHM de
Admiraliteit te Amsterdam
ook twee of drie goede, sterke schepen daarheen te zenden. Alle schepen moeten daar gelegd worden, waar de stadhouder en de hem toegevoegde heren dat het meest zinvol achten.
7
Op 17 dec. 1627 is de commandanten van
Leerort,
Bourtange en
Bellingwolde
aangeschreven dat de
keizerlijke troepen uit hun forten of andere plaatsen geen toevoer
moeten
krijgen.
Schaffer en
Broersema is verzocht de
stadhouder te
schrijven
dat
de achterliggende bedoeling is de toevoer te water uit de
Republiek of
andere landen te verhinderen. De toevoer over land zal
echter
alleen worden verhinderd uit de Republiek en niet uit het
bisdom
Münster of andere neutrale plaatsen,
aangezien dat
teveel
op schending van de neutraliteit zou lijken.
8
Met de ter vergadering verschenen
Z.Exc. en de
RvS
bespreken HHM
de
gisteren gedane propositie van ambassadeur
D'Espesses.
Nadat Z.Exc., de Raad en de verschillende provincies zich
hierover
hebben uitgesproken, besluiten HHM ondanks de propositie tot het
zenden
van de legatie naar
Frankrijk. In een antwoord op
de
propositie zullen HHM verklaren dat de legatie bedoeld is om
gewichtige
redenen van staat te dienen: niet zozeer in het particulier belang
van dit
land,
maar het algemeen belang van de gehele christenheid en dat
van
Frankrijk en
Engeland. De reis zou
vanwege enkele incidenten niet geannuleerd mogen worden en men
zal
Z.M. zoveel
voldoening
geven als mogelijk is.
Walta verklaart namens
Friesland
akkoord te gaan met het voorstel van
de RvS om de ambassade van tevoren door middel van brieven
aangenaam te
maken, zodat
het
land geen belediging hoeft te treffen.
Ook volhardt Walta in zijn voorstel over de terugroeping van
Languerack, die ervan wordt beschuldigd tegen zijn formele
instructie een schadelijk verdrag voor de Republiek te hebben
gesloten. Languerack zal dat in Frankrijk proberen staande te
houden
bij de koning en
anderen, hetgeen tot nadeel van de staat is.