21 - 07 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Nicolaes Tegelbacker krijgt 8 gld. uit handen van kamerbewaarder
Herdersum omdat hij het goede
nieuws heeft
gebracht
dat fort
Sint Antonius bij
's-
Hertogenbosch gevallen is.
2
De vergadering weigert het verzoek van
Jan Tijssen de Vogel,
Goossen de Witte,
Henderick de
Witt en
Gerridt Otten,
ondersteund
door
een missive van
Maximiliaen Frentz
d.d. 17 juli
om
met hun schepen geladen met zout en andere levensmiddelen, waarop
reeds voor de sluiting van de licenten konvooi
is
betaald, naar het noorden te varen.
3
De vergadering weigert het verzoek van
Frans Robbrechsz., burger van Amsterdam, om een octrooi op een door hem
uitgevonden lintmolen.
4
Schipper
Jan Laurisz. van Opperdoes en zijn reders schrijven in een rekest dat de vijand hun
schip De Paeu heeft afgenomen. Dit
schip is door enkele Fransen
te
Duinkerke gekocht. De kopers hebben het hun
echter
teruggegeven, en bijgevolg verzoeken de supplianten het schip
zonder
belemmeringen te mogen terugbrengen naar de Republiek.
Een afschrift van dit rekest wordt voor advies de
Admiraliteit te Rotterdam
,
te Amsterdam
en
in het Noorderkwartier
ter hand gesteld.
5
Bode
Jacob Jansz., die het bericht heeft gebracht van de inname van het fort
Isabella bij 's-
Hertogenbosch,
krijgt
6 gld. uit handen van kamerbewaarder
Herdersum.
6
Willem de Vries, die voor de gedeputeerden te velde werkt, ontvangt van
kamerbewaarder
Herdersum 6 gld.
omdat
hij het nieuws heeft gebracht dat fort
Sint
Antonius
bij 's-
Hertogenbosch is gevallen.
7
Frans van Westerbeeck, commandant van Steenwijk, schrijft in een
missive d.d. Steenwijk 4 juli, met een aantal bijgevoegde cedels of
paspoorten,
dat hij in Steenwijk twee kooplieden heeft aangehouden met drie
wagens
geladen
met levensmiddelen. De lading behoort volgens hem tot rechtmatige
buit
verklaard te worden, maar de
Staten van
Overijssel
proberen de kooplieden in bescherming te
nemen.
De suppliant vraagt de mening van HHM.
De vergadering vraagt advies aan de RvS.
8
Nicolaes Budier, burger en koopman te Calais, schrijft in een rekest dat
hij
Arent Nieuwhuisen had
aangesteld als
schipper
en dat hij hem naar
Setubal had gezonden om een
lading
zout. Op de terugreis werd het schip echter, gezien de oorlog
tussen de
twee kronen, veroverd door Engelsen en in
Engeland
tot rechtmatige buit
verklaard. Hijzelf heeft het daar toen gekocht en laten terugkeren
naar
de rede van
Calais, van waaruit hij het naar
Bergen in
Noorwegen heeft
gestuurd.
Ter hoogte van
Oostende werd het op 4 juli
door
een vijandelijk oorlogsschip aangevallen en, nadat er enkele
soldaten
aan boord waren gegaan, verplicht om naar Oostende te varen. Het
schip
werd daarop zelf door enkele staatse schepen op de Duinkerker
veroverd en in
Zeeland opgebracht, waar men het tot rechtmatige
buit
wil
verklaren. De suppliant vraagt HHM de
Admiraliteit in
Zeeland
op te dragen zich niet in te laten met dit
schip,
noch erop te procederen, maar daarentegen het met de lading zout
vrij
te geven en hem terug te geven.
HHM antwoorden dat de suppliant zich tot het betrokken College moet wenden.
9
Pierre de Thosse c.s., burgers van Calais, schrijven in een rekest dat
kapitein
Thijman Thijsz. hun
schip,
geladen met
wijn,
op zee heeft aangevallen en het naar
Hoorn heeft
gebracht. Daar wordt het opgeëist, onder het voorwendsel dat
het
eerder van Nederlandse eigenaars is afgenomen. De supplianten
vragen
HHM de
Admiraliteit in het
Noorderkwartier
te
gelasten ofwel het schip met de lading terug te geven, ofwel de
wijn
onder borgstelling vrij te geven.
De vergadering vraagt informatie aan het betrokken College.
10
Langerack schrijft d.d. Parijs 12 juli, met enkele bijlagen. HHM nemen
geen besluit.
11
Nicolaes Budier schrijft in een rekest dat de
Admiraliteit in
het Noorderkwartier
haar procedures voortzet tegen het
schip,
waarop
Joachim Fockes uit Hamburg
schipper was,
en
de lading zout, ondanks het schrijven van HHM d.d. 6 juli dat haar
opdroeg deze op te schorten. De suppliant verzoekt nogmaals het
nodige
te doen.
De vergadering ordonneert de Admiraliteit in een nieuw schrijven de procedures op te schorten totdat men op de casuspositie over de van de vijand gekochte schepen, thans in handen van de provincies, heeft beslist, ofwel te laten weten waarom dat niet zou moeten.
12
Antoni Mibasse, agent te Calais, verzoekt in een memorie de
Admiraliteit te Rotterdam
te
gelasten hem
4.424 gld. 17 st. te betalen in mindering van de 10.000 gld. die
hij
ten laste van dit College heeft lopen op rente. Met dit geld wil
hij
namelijk de
Admiraliteit in het
Noorderkwartier
betalen, die hij dit bedrag
schuldig
is.
De vergadering schrijft eerstgenoemde Admiraliteit de suppliant voldoening te geven, ofwel te laten weten waarom dit niet kan gebeuren.
13
De
Admiraliteit te Rotterdam
meldt d.d. Rotterdam 14 juli dat kapitein
Keert de Koe, uitgevaren onder de vlag van commandant
Cleuter om Spaanse gevangenen te
maken, is
teruggekeerd.
HHM nemen geen besluit.
14
De vergadering vraagt de gedeputeerden van de
Admiraliteit te Amsterdam
hun mondelinge propositie schriftelijk in te dienen.
De gedeputeerden zeggen toe dit te doen.
15
Kapitein
Quirijn de Blauw, commandant van Coevorden, verzoekt ordonnantie van 800 gld.
voor de extraordinaris onkosten die hij in de afgelopen twee jaar
gemaakt heeft, namelijk 400 gld. per jaar. Hij vraagt tevens
dat
bedrag in de komende jaren met 200 gld. per jaar te verhogen.
Het rekest wordt de RvS ter hand gesteld voor advies.
16
Meester
Mathijs Treurniet c.s. verzoeken betaling van 26.600 gld.1 in mindering van hetgeen
zij nog tegoed hebben voor de werken aan het fort van
Steenbergen.
De vergadering verzoekt de RvS aan te dringen bij de provincies
Zeeland
en
Friesland
op de onmiddellijke betaling
van hun quote in de 500.000 gld. die in plaats van de legerlasten
van
1628 verzocht zijn. De supplianten kunnen dan hieruit betaald
worden.
17
Vice-admiraal
Berchem is met zijn schip en met nog een ander schip van zijn
eskader bij
Texel
aangekomen om een klein vijandelijk scheepje, met 72 man aan boord
en
bewapend met acht kanonnen, in te brengen en het buitgeld op
te
eisen. Ondertussen is de vijand uitgevaren om de haringvissers en
koopvaarders schade toe te brengen.
HHM zullen Berchem aanschrijven om na ontvangst van deze missive onmiddellijk terug te keren naar zijn kruisdistrict om passerende schepen van deze landen te behoeden voor ongelukken. Daarna zal de
Admiraliteit te Amsterdam
een beslissing nemen over het buitgeld.
18
De
Admiraliteit te Amsterdam
verzoekt in haar missive d.d. Amsterdam 13 juli de
Generaliteitsrekenkamer
ertoe aan te zetten de rekening van de inkomsten uit konvooien en licenten voor het jaar 1627 van de kantoren die onder deze Rekenkamer vallen, te onderzoeken, de rekening van 1626 in te dienen en de rekening van 1628 zelf te onderzoeken.
De missive zal de Generaliteitsrekenkamer ter hand worden gesteld om haar mening te vernemen.2
19
Schotte en
Serooskercke,
gedeputeerden inzake de
verponding van de landen in
Vlaanderen, schrijven
in hun brief zonder datum en plaats dat
de resolutie d.d. 20 jan. geen melding maakt van de huizen en
vragen
HHM of deze niet in de verponding begrepen behoren te worden.
De vergadering stelt de RvS deze missive ter hand en vraagt of de huizen in
Brabant en Vlaanderen die geen boerderijen zijn, voor een redelijk
bedrag verpond moeten worden.
20
De gecommitteerde in de
Generaliteitsrekenkamer
schrijft d.d. 's-Gravenhage 18 juli dat
Johan van IJck, ontvanger-generaal van de
Admiraliteit te Rotterdam
, begin maart zijn twee
eerste rekeningen heeft voorgelegd, lopende van 1 juli 1626 tot en
met
31 dec. 1627. Deze rekeningen kunnen niet gesloten worden aangezien
een
aantal zaken ontbreken, met name, als bewijs van de inkomsten, de
originele opgenomen en gesloten kohieren van de particuliere
konvooimeesters,
de
rekeningen van de verkoopmeesters en de authentieke contrarol van
de
secretarie van de Admiraliteit ten aanzien van de inkomsten van de
ontvanger.
HHM schrijven de Admiraliteit om binnen veertien dagen voor de ontbrekende stukken te zorgen of aan te geven waarom dit niet gebeurt.
21
Resident
Aissma schrijft d.d. Hamburg 4 juli. HHM nemen geen besluit.
22
President
Veltdriel deelt mee dat in 's-
Gravenhage sterke
geruchten lopen dat enkele gewesten voorbereidingen treffen tot het
sluiten van een bestand met de vijand. Aangezien hij hier zelf
niets
van weet, vraagt hij de gedeputeerden of zij hiervan op de hoogte
zijn
of zelf daartoe opdracht gegeven hebben. Indien dat het geval zou
zijn, moet men dit meedelen aan de vergadering, waarbij hij wijst
op alle onheil en nadelen die het land van een
dergelijke
handelwijze kan ondervinden.
HHM nemen geen besluit.
23
Jacob van Nispen,
Johan van der Wel,
Jan Claesz.
Engelen en
Adriaen Claesz.
Muijt compareren en delen
HHM
mee dat zich onder andere geëvalueerde rijksdaalders nagemaakte
rijksdaalders bevinden. Deze lijken van de Munt van
Frankfurt am Main te zijn uit 1622, maar ze zijn
iets lichter en
veel
minder waard. Ten tweede melden zij dat er door de Munt
van
West-Friesland
schellingen worden geslagen en dat de muntmeester van deze Munt
daar nog altijd mee doorgaat. Ten derde delen ze mee dat drie of
vier
maanden
geleden bij de Munt
van
Friesland enkele stuivers geslagen werden. De twee
laatstgenoemde punten zijn strijdig met
de ordonnantie van HHM.
Op het eerste punt besluit de vergadering een plakkaat te laten opstellen door de muntmeesters tegen deze rijksdaalders, zodat de bevolking gewaarschuwd wordt voor de circulatie van deze valse munten. Wat het tweede en het derde punt betreft, schrijven HHM aan de
Staten van Holland en West-Friesland
en aan de
Staten van Friesland
om de stempels van de genoemde munten te laten intrekken, indien dit nog niet gebeurd was. De muntmeesters wordt verboden nog dergelijke munten te slaan.
Post prandium
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
24
HHM lezen het vandaag opgestelde advies van de RvS op het voorstel van de
graaf zu Schwarzenberg, waarover
Noortwyck
gisteren heeft
gerapporteerd, aangaande de betaling van de 100.000 rijksdaalder
met
rente en het onderhoud van de soldaten. De RvS heeft het advies
van
Z.Exc., graaf
Casimir van Nassau
en de
gedeputeerden te velde over de kwestie van de
keurvorst van Brandenburg en de voorstellen in deze van de
graaf zu Schwarzenberg en baron
Spieringh gelezen. Men moet
voorzichtig
optreden om
de rechten van het land niet te schaden. Hoewel de RvS daar vroeger
altijd acht op geslagen heeft, is hij toch van mening dat
in
staatsaangelegenheden dikwijls niet al te principieel kan worden
gehandeld, maar dat gedaan moet worden wat mogelijk is. Vanuit dit
oogpunt heeft de Raad geadviseerd
de
contributies in het Land van
Gulik
[Jülich] en
Kleef op
te
schorten en hij ziet geen reden dit standpunt te veranderen. De
executies hebben immers weinig of geen voordeel opgeleverd en de
geringe
opbrengst ging zelfs volledig op aan de betaling van de officieren.
De
enigen die er voordeel uit gehaald hebben, lijken enkele
particulieren
geweest te zijn. Bovendien zijn veel goede lieden geruïneerd,
zonder
dat zij enige schuld dragen. Daarom meent de RvS dat niemand
voorstander kan zijn van
voortzetting van de executies. Voortzetting betekent bovendien dat
HHM zich de
vijandschap van enkele buren op de hals halen, in het bijzonder de
keurvorst
van Brandenburg, aangezien deze zich dan wel eens in de
armen van de
keizer zou
kunnen werpen. De keizer van zijn kant zou dit maar al te graag als
een
voorwendsel aanhalen om zich tegen de landen onder contributie te
keren en ze onder beheer te
stellen. Om al deze redenen kan de RvS niet ten
gunste van de executie adviseren. Het land zou er
groot
nadeel door ondervinden en de keurvorst dreigt land en
onderdanen te verliezen indien de executie in zijn naam en
tegen de keizerlijke mandaten wordt voortgezet. HHM halen
bovendien
geen enkel voordeel uit de contributies, terwijl de keurvorst
onmogelijk de verplichtingen van de alliantie zou kunnen nakomen.
De
RvS adviseert dat het in elk geval beter is de executie op te
schorten
en opnieuw met de graaf zu Schwarzenberg te
onderhandelen over het onderhoud van zoveel soldaten als
bespreekbaar
is en van de graaf in alle vriendschap verkregen kan worden. Indien
men
niet verder kan komen, is het onderhoud van het aangeboden aantal
van
duizend
man voldoende. Het behouden van de vriendschap is immers beter dan
koppig de uitvoering van de alliantie na te streven en deze
bijgevolg
uit te hollen. Het genoemde aantal staat overigens in verhouding
tot
het
deel van de landen die de keurvorst behoudt bij de voorlopige
verdeling. De
graaf van zijn kant moet de zekerheid geven dat de 100.000
rijksdaalder,
met rente, betaald worden in een redelijk aantal termijnen en in
baar geld. Het zestiende artikel van de alliantie blijft echter
onverminderd van kracht.
Wat de verzochte goedkeuring van het voorlopig verdrag tussen de keurvorst en de
hertog van Palts-Neuburg betreft, meent de RvS dat men deze nog kan uitstellen
omwille van de verklaring van de vijand die, om de redenen in het
vorige advies uiteengezet, niet als een duidelijke en eenduidige
verklaring beschouwd kan worden, conform de eerdere resolutie van
HHM.
3
De heren van
Holland en de overige provincies gaan op goedvinden van hun
principalen akkoord met het eerste lid van dit advies. Bijgevolg
worden
Lochteren,
Noortwijck,
Bas
en
Clant gecommitteerd om de
graaf zu Schwarzenberg mee te delen dat HHM van goede wil zijn om
de
keurvorst zo veel mogelijk tegemoet te komen en dat zij daarom de
executie van de contributies in het Land van Gulik,
Kleef,
Mark,
Ravensberg et cetera, opschorten voor drie
lange
maanden.
Intussen wacht men op de terugkeer van Z.Exc. in
's-
Gravenhage, waarna de zaak definitief
afgehandeld zal worden. De graaf moet van zijn kant beloven de
geleende
100.000 rijksdaalder met rente te betalen in termijnen, gespreid
over
vijf jaar, of eerder in gelijke delen, met de nieuw vervallen
renten. Hiervoor moet hij de inkomsten van het Land van Mark,
Ravensberg en de
gebieden die de keurvorst verder nog toebedeeld krijgt, garant
stellen
en
bovendien gedurende dezelfde periode twee compagnieën ruiters en
duizend
infanteristen onderhouden. Ook voor dit onderhoud moet hij zich
garant
stellen. Indien echter gedurende deze termijn het onderhoud
ophoudt, worden overste
Gent,
Johannes Retzer en alle anderen
die voorheen de
executies uitvoerden, gecommitteerd om ze opnieuw op te nemen,
zonder
dat er een nieuwe machtiging van HHM nodig is. Wanneer dit
voorstel door de graaf is aangenomen en HHM daarvan rapport hebben
ontvangen, zal de vergadering beslissen over het al dan niet
voldoen
van de garantie voor het onderhoud.